Appendices

Werbung
University of Groningen
Dengue and Chikungunya virus
van Duijl-Richter, Mareike
IMPORTANT NOTE: You are advised to consult the publisher's version (publisher's PDF) if you wish to
cite from it. Please check the document version below.
Document Version
Publisher's PDF, also known as Version of record
Publication date:
2016
Link to publication in University of Groningen/UMCG research database
Citation for published version (APA):
van Duijl-Richter, M. (2016). Dengue and Chikungunya virus: Cell entry mechanisms and the impact of
antibodies on infectivity [Groningen]: University of Groningen
Copyright
Other than for strictly personal use, it is not permitted to download or to forward/distribute the text or part of it without the consent of the
author(s) and/or copyright holder(s), unless the work is under an open content license (like Creative Commons).
Take-down policy
If you believe that this document breaches copyright please contact us providing details, and we will remove access to the work immediately
and investigate your claim.
Downloaded from the University of Groningen/UMCG research database (Pure): http://www.rug.nl/research/portal. For technical reasons the
number of authors shown on this cover page is limited to 10 maximum.
Download date: 03-06-2017
Appendices
Nederlandse Samenvatting
Deutsche Zusammenfassung
Contributing Authors
Curriculum Vitae
Dankwoord
Appendices
A
224
Appendices
Nederlandse Samenvatting
Dengue- en chikungunyavirus:
Hoe het virus de cel binnendringt en de
invloed van antistoffen op virusinfectie
Steeds meer mensen worden besmet met het denguevirus (DENV) en
het chikungunyavirus (CHIKV). Besmetting vindt voornamelijk plaats in de
subtropische en tropische gebieden van de wereld. Zowel DENV als CHIKV worden
overgedragen op mensen door muggenbeten. Belangrijke muggen zijn de Aedes
aegypti (denguemug) en de Aedes albopictus (Aziatische tijgermug). Een DENVinfectie leidt veelal tot knokkelkoorts en een CHIKV-infectie tot chikungunyakoorts.
De symptomen van de ziektes komen overeen en patiënten hebben vaak koorts,
gewrichtspijn, hoofdpijn en huiduitslag. Voor DENV noch CHIKV is een specifiek
geneesmiddel of vaccin beschikbaar. De behandeling is derhalve gebaseerd op het
bestrijden van de symptomen. Voor het ontwikkelen van vaccins en geneesmiddelen
is het belangrijk het samenspel van het virus en de gastheer tijdens de vermeerdering
van het virus beter te begrijpen.
Zowel DENV als CHIKV bevatten één RNA molecuul dat samengepakt
wordt door capside-eiwitten. Dit wordt ook wel het nucleocapside genoemd. Het
nucleocapside wordt omgeven door een laag van lipiden (membraan). In deze
membraan bevinden zich de virale spike-eiwitten, eiwitten die belangrijk zijn voor
het binnendringen in de cel.
Beide virussen worden door de gastheercel opgenomen door middel van
receptor-gemedieerde endocytose. Na opname in de cel wordt het virusdeeltje
naar zure blaasjes (endosomen) getransporteerd. Door de zure omgeving vinden
er veranderingen plaats in de virale spike-eiwitten waardoor het virale membraan
samensmelt met het endosomale membraan. Dit proces wordt membraanfusie
genoemd. Nadat fusie heeft plaatsgevonden komt het virale RNA genoom in de
gastheercel terecht waarna de synthese van nieuwe virusdeeltjes begint. In dit
proefschrift hebben wij de mechanismen onderzocht die een rol spelen bij het
binnendringen van het virus in de cel. Bovendien hebben wij bestudeerd hoe
antistoffen gericht tegen het virus de infectiviteit van het virus kunnen beïnvloeden.
DENV structuur en infectiviteit –
de invloed van het receptormolecuul DC-SIGN en antistoffen
DENV is met een geschatte 390 miljoen infecties per jaar de meest
voorkomende door muggen overgedragen virale ziekte in de wereld. Infectie leidt in
ongeveer 100 miljoen van de gevallen tot ziektesymptomen. Er zijn vier serotypen
van DENV (DENV-1 tot en met 4), en elk serotype kan ziekteverschijnselen
A
225
Appendices
veroorzaken. De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) heeft de ziekte die door
DENV wordt veroorzaakt geclassificeerd in drie categorieën; “dengue zonder
waarschuwingssignalen”, “dengue met waarschuwingssignalen” en “ernstige dengue”.
In het merendeel van de gevallen is dengue mild met symptomen zoals koorts,
huiduitslag, spier- en gewrichtspijn en misselijkheid. Dit wordt in Nederland
vaak knokkelkoorts genoemd. Bijkomende symptomen (waarschuwingssignalen)
kunnen overgeven, lethargie, bloedingen, buikpijn, leververgroting en een afwijkend
bloedbeeld zijn. Ernstige dengue is gekenmerkt door plasmalekkage, bloedingen
en verslechtering van de orgaanfuncties. Als ernstige dengue niet adequaat wordt
behandeld kunnen patiënten het dengue-shocksyndroom ontwikkelen, hetgeen een
fataal beloop kan hebben. Elk jaar worden ongeveer een half miljoen patiënten met
dengue in het ziekenhuis opgenomen en ongeveer 25.000 patiënten overlijden aan de
gevolgen van dengue.
Als individuen herstellen van dengue zijn ze door de verworven adaptieve
immuniteit levenslang beschermd tegen herinfectie met hetzelfde serotype. Echter,
ernstige dengue wordt bijna uitsluitend vastgesteld in patiënten die een tweede
infectie doormaken met een ander serotype (secondaire heterologe herinfectie); en
in zuigelingen waarvan de moeder ten tijde van de geboorte antistoffen tegen DENV
had. Deze observaties hebben geleid tot de theorie “antibody-dependent enhancement
of disease” (ADE). Hierin wordt aangenomen dat reeds aanwezige, kruis-reactieve
antistoffen de virusdeeltjes niet neutraliseren maar versterken. Antistof-gebonden
virusdeeltjes zullen worden gestuurd naar Fc-receptor bevattende cellen, cellen die
in staat zijn het virus te vermeerderen. Virusopname vindt plaats door binding van
het antistof aan de Fc-receptor. In geval van een secondaire heterologe herinfectie
worden bovendien memory B- en T-lymfocyten geactiveerd, met als resultaat nog
meer kruisreactieve antistoffen en weinig effectieve T lymfocyten. Samen leiden ADE
en het inefficiënt opruimen van geïnfecteerde cellen tot grote aantallen geïnfecteerde
cellen en virusdeeltjes in het bloed. Hierdoor worden veel ontstekingsstimulerende
moleculen (cytokines) geproduceerd, met als uiteindelijk mogelijk gevolg
plasmalekkage en bloedingen.
In de afgelopen jaren hebben wij de invloed van het virale prM eiwit
op DENV infectie en ziekte onderzocht. prM is één van de twee virale spikeeiwitten die in het membraan van het virusdeeltje zijn verankerd. Het andere
membraaneiwit, genaamd E, wordt door prM beschermd en gestabiliseerd tijdens
de vorming van nieuwe virusdeeltjes. Het E eiwit is het virale fusie-eiwit, dat wil
zeggen dat dit eiwit het samensmelten van de virale membraan met het endosomale
membraan bewerkstelligt. Echter, om te voorkomen dat deze reactie al tijdens de
vorming van nieuwe virusdeeltjes plaatsvindt, worden nieuwe virusdeeltjes in een
immature (onrijpe) vorm geproduceerd waarbij het pr gedeelte van prM het E
eiwit afschermt. Tijdens het transport naar de buitenkant van de cel passeert het
virusdeeltje verschillende compartimenten van de cel waarvan de omgeving steeds
A
226
Appendices
iets zuurder wordt. Door deze zure omgeving verandert de vorm van het prM eiwit,
waardoor het prM eiwit door de cellulaire protease furine in een pr-peptide en het
M-eiwit wordt geknipt. Nadat het virusdeeltje de cel heeft verlaten en dus in een
neutrale (niet meer zure) omgeving terechtkomt, laat het pr-peptide los en kan het
virusdeeltje nieuwe cellen infecteren. Dit maturatieproces is echter niet erg efficiënt:
viruspreparaten geproduceerd in muggencellen bestaan uit een mengsel van volledig
mature, gedeeltelijk immature (ten minste 40%) en volledig immature (ten minste
3%) deeltjes.
In hoofdstuk 2 van dit proefschrift wordt een overzicht gegeven van de
structuur, levenscyclus en pathogenese van DENV. Zoals hierboven beschreven
scheiden geïnfecteerde cellen virusdeeltjes met een variabele hoeveelheid prM in
het membraan uit. Wij en anderen hebben eerder aangetoond dat volledig immature
DENV deeltjes nauwelijks infectieus zijn op verschillende types gastheercellen.
De algemene toepasbaarheid van deze vinding werd echter in kwestie gesteld toen
werd aangetoond dat het receptormolecuul DC-SIGN – dat ook tot expressie wordt
gebracht in de natuurlijke gastheercellen van DENV – de infectiviteit van matuur en
immatuur West Nijl virus versterkt. Het West Nijl virus is sterk verwant met DENV.
Om deze reden hebben wij in hoofdstuk 3 de infectiviteit van verschillende
DENV serotypen en maturatiestatussen op cellen met of zonder het receptormolecuul
DC-SIGN onderzocht. Als eerste laten wij zien dat naast immature deeltjes van
DENV-2 ook de immatuur virus van andere DENV serotypen niet in staat zijn
macrofagen en endotheel cellen te infecteren. Immature dendritische cellen, cellen
die veel DC-SIGN tot expressie brengen, kunnen echter wél met immatuur DENV
van verschillende serotypes worden geïnfecteerd, zij het met een lagere efficiëntie dan
infectie door mature en gedeeltelijk mature deeltjes. Onze resultaten tonen aan dat
deze infectie inderdaad afhankelijk is van DC-SIGN expressie en dat furine activiteit
noodzakelijk is voor infectie. Dit wijst erop dat prM wordt geknipt tot het pr-peptide
en het M eiwit nadat het is opgenomen door de gastheercel.
Het is bekend dat antistof-gebonden immature DENV deeltjes Fc-receptor
bevattende cellen kunnen infecteren. De gedachte is dat immature deeltjes bijdragen
aan de toegenomen hoeveelheid geïnfecteerde cellen tijdens een heterologe secondaire
infectie. Immature dendritische cellen brengen zowel DC-SIGN als Fc-receptoren tot
expressie. Wij hebben onderzocht of het serum (waarin zich antistoffen bevinden)
van een DENV-immune patiënt de infectiviteit van verschillende DENV serotypes
kan versterken. Wij tonen in dit proefschrift aan dat in immature dendritische cellen
de infectiviteit van immature virusdeeltjes van verschillende serotypes echter niet
versterkt wordt door humaan serum met antistoffen tegen DENV-2. In macrofaagachtige cellen zagen wij daarentegen dat de infectiviteit van immature virusdeeltjes in
sterke mate toenam als deze waren geïncubeerd met hetzelfde serum.
De bevindingen van hoofdstuk 3 laten zien dat immatuur DENV immature
dendritische cellen via interactie met DC-SIGN kan infecteren. Dit kan een aanwijzing
A
227
Appendices
zijn dat ook immature en gedeeltelijk immature deeltjes kunnen bijdragen aan de
primaire infectie, zij het in mindere mate vergeleken met matuur virus. De infectiviteit
van immature deeltjes in immature dendritische cellen wordt verder niet versterkt
door antistoffen. Infectie van immature dendritische cellen is kennelijk al zo efficiënt
dat het niet verder kan worden versterkt door antistoffen. Hieruit concluderen we
dat tijdens een secondaire infectie vooral macrofagen en monocyten bijdragen aan
de hogere hoeveelheid virusdeeltjes die worden geproduceerd tijdens een secondaire
infectie met een nieuw serotype.
Vroege stappen van CHIKV infectie –
infectiemechanisme en neutralisatie door antistoffen
De meest recente en nog steeds aanhoudende CHIKV uitbraak begon in
2004 en heeft zich sindsdien verspreid naar meer dan 45 landen in Zuid-Europa,
Afrika, Zuidoost-Azië en Centraal Amerika. De omvang van deze uitbraak is met
miljoenen infecties bijzonder groot. In het merendeel van de gevallen (75% - 95%)
leidt infectie tot chikungunyakoorts, met symptomen zoals hoge koorts, spier- en
hoofdpijn, huiduitslag en sterke gewrichtspijn. Hoewel de meeste symptomen binnen
7-10 dagen verdwijnen, kan gewrichtspijn maanden tot jaren aanhouden. Ongeveer
12%-49% van de geïnfecteerde mensen ontwikkelt langdurige gewrichtspijn.
De CHIKV uitbraak van deze eeuw werd gefaciliteerd door aanpassingen
van het virus die het mogelijk maakten dat het virus kon worden overgedragen door
de Aedes albopictus mug, terwijl de overdrachtsroute via de Aedes aegypti mug ook
stand hield. Het is aangetoond dat veranderingen in de sequentie (mutaties) van de
eiwitten E1 en E2, die in de virale membraan zijn verankerd, doorslaggevend waren
voor deze aanpassing. Deze membraaneiwitten bewerkstelligen het binnendringen
van het virus in de cel. In een neutrale pH-omgeving schermt het E2 eiwit het E1
eiwit af, en beide eiwitten vormen een zogenaamd heterodimer. Zodra de omgeving
tot een kritisch punt is aangezuurd, vinden meerdere conformationele veranderingen
in de membraaneiwitten plaats. Het E2 eiwit laat het E1 eiwit los, en E1 kan zijn
fusiepeptide – dat zich aan het uiteinde van het eiwit bevindt – in het doelmembraan
verankeren. Vervolgens voegen zich drie E1 eiwitten samen tot een E1 trimeer. De
uiteinden van E1 klappen vervolgens terug richting het virale membraan. Hierdoor
wordt de membraan zo dicht bij het doelmembraan gebracht dat membraanfusie
plaatsvindt. Omdat de uitbraak van CHIKV relatief recent is begonnen, was er tot
kortgeleden nog maar weinig bekend over het infectieproces van dit virus. In het
laatste decennium is onze kennis over dit virus echter sterk verbeterd, onder meer
door de studies die in dit proefschrift beschreven staan.
In hoofdstuk 4 wordt gedetailleerd op het infectieproces en het samensmelten
van het virale met het endosomale membraan (virale fusie) ingegaan. In dit hoofdstuk
vatten wij daarnaast actuele kennis over de virale opbouw, receptorinteractie en
A
228
Appendices
gastheercellen samen. Tevens wordt het voorkomen van vroege stappen van het
infectieproces door middel van antivirale middelen en antistoffen beschreven.
In hoofdstuk 5 is de opname van CHIKV deeltjes in levende cellen
onderzocht met behulp van microscopie. Door zowel de virusdeeltjes als ook
verschillende merker-eiwitten van de cel van een gekleurd label te voorzien
konden wij de ingangsroute van het virus in de cel in detail bestuderen. Wij laten
zien dat CHIKV snel door de gastheercel wordt opgenomen. In de meerderheid
van de gevallen zagen wij voorafgaand aan de opname een co-lokalisatie van het
virusdeeltje met een ‘clathrin-coated pit’, een instulping van het plasmamembraan
van de gastheercel. Nadat het deeltje in deze ‘pit’ terechtkomt, snoert de instulping
naar binnen af, waardoor het virus in een blaasje in de gastheercel terechtkomt.
Deze route van opname wordt “clathrine-gemedieerde endocytose” genoemd, en wij
stellen dat dit de hoofdroute van virusopname is. Wij bevestigen deze aanname door
te laten zien dat infectie sterk gereduceerd is als remmers van clathrine-gemedieerde
endocytose aan de cellen worden toegevoegd. Na opname gaat het blaasje met het
virusdeeltje op in een vroeg endosoom, waar een licht zuur (lage pH) milieu aanwezig
is. Het is bekend dat de lage pH ervoor zorgt dat het virale membraan fuseert met het
endosomale membraan. CHIKV fuseert vanuit een zogenoemd vroeg endosoom.
Zoals in de introductie staat beschreven is het waarschijnlijk dat mutaties in
de membraaneiwitten ertoe hebben geleid dat CHIKV zich aan de Aedes albopictus
mug heeft aangepast. Van één van deze mutaties, namelijk A226V in E1, is bekend
dat het de cholesterolafhankelijkheid van infectie verandert. Cholesterol is een lipide
dat voorkomt in het celmembraan en het endosomale membraan. De hoeveelheid
cholesterol neemt af naarmate het endosoom rijpt van vroeg naar laat endosoom.
Wij hebben aangetoond dat de aanwezigheid van cholesterol in het doelmembraan
CHIKV membraanfusie stimuleert. In dit hoofdstuk laten we tevens zien dat de
A226V mutatie leidt tot een hogere afhankelijkheid van membraanfusie op de
cholesterolconcentratie.
In hoofdstuk 6 hebben wij de lipide- en pH-afhankelijkheid van CHIKV
fusie in detail onderzocht. Hiervoor hebben wij gebruik gemaakt van twee
modelsystemen. Wij hebben het fusieproces onderzocht met behulp van gelabelde
virusdeeltjes en liposomen. Liposomen zijn kunstmatige lipidemembranen waarvan
de lipidesamenstelling naar wens veranderd kan worden. Ook de pH-afhankelijkheid
kan met dit systeem worden onderzocht. Het voordeel van dit systeem is dat op
een eenvoudige manier naar verschillende variabelen gekeken kan worden. Omdat
een grote hoeveelheid virusdeeltjes en liposomen per meting wordt gebruikt, is de
informatie over het verlopen van het proces, de kinetiek, echter beperkt. Daarom
hebben wij ook ervoor gekozen om het fusieproces van enkele virusdeeltjes te
observeren met behulp van totale interne reflectie fluorescentie (TIRF) microscopie.
Met behulp van deze twee technieken hebben wij vastgesteld dat fusie strikt afhankelijk
is van lage pH. De virusdeeltjes fuseren zodra de pH-waarde 6.2 of lager is, en de pH
A
229
Appendices
voor optimale fusie-efficiëntie bleek 5.6 of lager. Onder optimale omstandigheden
fuseert de helft van alle fuserende deeltjes binnen 2 seconden nadat de pH omlaag is
gebracht. Verder zagen wij dat de aanwezigheid van cholesterol en sfingomyeline in
het doelmembraan (van het liposoom) de fusie-efficiëntie sterk verbetert.
Met behulp van fluorescentiemicroscopie hebben wij bepaald hoe lang het
duurt tot een deeltje fuseert nadat de omgeving is aangezuurd. Door een groot aantal
van deze metingen uit te voeren, konden wij afleiden aan hoeveel kinetische stappen
het membraanfusieproces onderhevig is. Dit bleken onafhankelijk van de gemeten
pH drie stappen te zijn. Een mogelijke verklaring van deze stappen is het gelijktijdige
terugvouwen van drie E1 trimeren tegen het virusoppervlak aan.
Het toedienen van neutraliserende antistoffen is een veelbelovende
aanpak om CHIKV infecties te voorkomen of te behandelen. Kennis van het
neutralisatiemechanisme kan hierbij de ontwikkeling van een vaccin of virusremmer
verder ondersteunen.
In hoofdstuk 7 beschrijven wij de productie en karakterisering van een
groot aantal antistoffen tegen CHIKV. In deze studie zijn 36 antistoffen gevonden
die drie verschillende CHIKV stammen effectief neutraliseren. Een gedeelte van
deze antistoffen werd getest in muizen die gevoelig zijn voor CHIKV infectie. Als de
antistoffen als profylaxe worden gegeven, dat wil zeggen vóór het blootstellen aan het
virus, is het merendeel van de muizen gedeeltelijk beschermd tegen infectie. De vier
meest effectieve antistoffen uit deze profylaxestudies werden vervolgens aangeboden
als combinatietherapie. Hierbij werden reeds geïnfecteerde muizen behandeld met
combinaties van twee verschillende antistoffen. Bij bepaalde combinaties werden de
muizen met succes behandeld, mits de therapie niet te lang na infectie plaatsvond.
Neutralisatie van infectie door toediening van antistof CHK-152 vindt vermoedelijk
plaats door inhibitie van membraanfusie. Ook andere antistoffen uit deze studie
voorkomen membraanfusie, hetgeen laat zien dat het remmen van fusie een efficiënte
manier is om infectie te voorkomen.
Omdat wij verder geïnteresseerd waren in het mechanisme van neutralisatie
door antistoffen, hebben wij in hoofdstuk 8 de werkwijze van vier antistoffen van het
vorige hoofdstuk nader onderzocht. Drie antistoffen binden aan het E2 eiwit en één
antistof bindt aan E1. Wij laten in dit hoofdstuk zien dat alle onderzochte antistoffen
infectie inhiberen als deze vóór, maar ook als deze ná binding van het virusdeeltje
aan het celoppervlak worden toegevoegd. Dit wijst erop dat neutralisatie tenminste
gedeeltelijk moet plaatsvinden nadat het virus is opgenomen door de cel. Met behulp
van het liposomale modelsysteem tonen wij inderdaad aan dat alle vier antistoffen
fusie inhiberen, waarbij de drie E2 antistoffen efficiënter en effectiever werken dan
het E1 antistof. Door nog 14 andere antistoffen te testen laten we bovendien zien dat
fusie-inhibitie een veel voorkomend mechanisme van neutralisatie is – twee derde
van de onderzochte antistoffen vertoonde gemiddelde tot sterke inhibitie van fusie in
het liposomale modelsysteem.
A
230
Appendices
Vervolgens hebben wij verder ingezoomd op de verschillende stappen van
het fusieproces. Wij laten zien dat antistof CHK-152 de door lage pH geactiveerde
binding van virusdeeltjes aan liposomen vrijwel compleet remt, terwijl de andere drie
antistoffen binding gedeeltelijk voorkomen. Dit wijst erop dat het mechanisme van
neutralisatie onderling verschilt. Ook tonen wij aan dat drie van de vier antistoffen
gedeeltelijk de formatie van het E1 trimeer voorkomen.
Met behulp van TIRF microscopie zoals beschreven in hoofdstuk 6 hebben
wij verder gekeken naar de kinetiek van fusie-inhibitie. Omdat virusdeeltjes die
antistoffen hebben gebonden nog maar slecht aan het doelmembraan binden, zijn
alleen lage antistofconcentraties onderzocht. Binding door het antistof CHK-152
resulteert in een langer tijdsinterval tussen het verlagen van de pH en de virale fusie.
Dit zou kunnen betekenen dat de antistof-gebonden virale eiwitten niet de vereiste
veranderingen kunnen ondergaan die nodig zijn voor membraanfusie, waardoor het
langer duurt tot er genoeg actieve E1 trimeren beschikbaar zijn die fusie kunnen
bewerkstelligen.
Behalve neutralisatie vroeg in het infectieproces hebben wij nog een
aanvullend mechanisme van antistof-gemedieerde neutralisatie geïdentificeerd: Alle
vier geteste antistoffen verstoorden de afsnoering van nieuw gevormde virusdeeltjes
in geïnfecteerde gastheercellen. Dit mechanisme is vooral van belang later in de
infectie, als reeds geïnfecteerde cellen aanwezig zijn.
De studies van dit proefschrift hebben bijgedragen aan het begrijpen van het
infectieproces van DENV en CHIKV en brengen nieuwe inzichten over de invloed
van antistoffen op virale infectiviteit. In hoofdstuk 9 worden de resultaten uit het
proefschrift samengevat, bediscussieerd en in een bredere context geplaatst.
A
231
Appendices
A
232
Appendices
Deutsche Zusammenfassung
Dengue- und Chikungunyavirus:
Eintrittsmechanismen in die Zelle und der Einfluss von Antikörpern auf Infektiosität
Immer mehr Menschen werden mit dem Dengue Virus (DENV) und
dem Chikungunya Virus (CHIKV) infiziert. Infektionen finden vor allem in den
tropischen und subtropischen Gebieten statt. Sowohl DENV als auch CHIKV werden
durch Mückenstiche übertragen. Wichtige Mücken sind hierbei Aedes aegypti (auch
Gelbfiebermücke, Denguemücke oder Ägyptische Tigermücke genannt) und Aedes
albopictus (auch Asiatische Tigermucke genannt). Eine DENV-Infektion führt
meist zu Dengue-Fieber; eine CHIKV-Infektion führt zu Chikungunya-Fieber. Die
Symptome beider Krankheiten sind einander sehr ähnlich und umfassen unter
anderem Fieber, Kopf- und Gliederschmerzen, Gelenkschmerzen und Hautausschlag.
Weder für DENV noch für CHIKV steht ein spezialisiertes Medikament oder
Impfstoff zur Verfügung. Die Behandlung beruht daher auf Symptombehandlung.
Um die Entwicklung eines Medikamentes oder Impfstoffes zu unterstützen ist
es wichtig, das Zusammenspiel zwischen dem Virus und dem Wirt während der
Virusvermehrung besser zu verstehen.
Sowohl DENV als auch CHIKV besitzen ein einzelnes RNA-Molekül
das von Kapsidproteinen umgeben ist. Dies wird das Nukleokapsid genannt. Das
Nukleokapsid ist von einer Lipiddoppelschicht umgeben, der Membran. In dieser
Membran befinden sich virale Membranproteine, die für das Eindringen in die
Wirtszelle wichtig sind. Beide Viren werden mithilfe von rezeptovermittelter
Endozytose in die Wirtszelle aufgenommen. Danach wird das Viruspartikel zu
angesäuerten Bläschen, den Endosomen, transportiert. Durch das saure Milieu finden
Veränderungen in den viralen Membranproteinen statt, die zum Zusammenschmelzen
der Virusmembran mit der Endosommembran führen. Dieser Prozess wird virale
Fusion genannt. Nachdem der Fusionsprozess stattgefunden hat, gelangt die virale
RNA in die Wirtszelle, woraufhin die Produktion neuer Viruspartikel beginnt. In
dieser Doktorarbeit haben wir die viralen Eintrittsmechanismen in die Wirtszelle
untersucht. Außerdem haben wir erforscht wie Antikörper gegen das Virus die virale
Infektiosität beeinflussen.
DENV-Struktur und Infektiosität – der Einfluss von Antikörpern
und des Rezeptormoleküls DC-SIGN
DENV ist mit geschätzten 390 Millionen Infektionen pro Jahr die
meistvorkommende von Mücken übertragene virale Krankheit in der Welt. Diese
Infektionen führen in 100 Millionen Fällen zu Krankheitssymptomen. Es gibt
vier Serotypen von DENV (DENV-1 bis 4), und jeder dieser Serotypen kann
A
233
Appendices
Krankheitserscheinungen verursachen. Die Weltgesundheitsorganisation (WHO)
hat diese in drei Kategorien unterteilt: „Dengue-Fieber ohne Warnzeichen“, „DengueFieber mit Warnzeichen“ und „Schweres Dengue-Fieber“. Am häufigsten ist DengueFieber mit Symptomen wie Fieber, Hautausschlag, Gelenk- und Gliederschmerzen
und Übelkeit milder Art. Dies wird in Deutschland umgangssprachlich auch als
Knochenbrecherfieber bezeichnet. Hinzukommende Symptome (Warnzeichen)
umfassen Erbrechen, Lethargie, Blutungen, Bauchschmerzen, Lebervergrößerung
und ein abweichendes Blutbild. Schweres Dengue-Fieber ist gekennzeichnet von
Plasmaleckage, Blutungen und einer Verschlechterung der Organfunktionen.
Wenn schweres Dengue-Fieber nicht adäquat behandelt wird, können Patienten
das Dengue-Schock-Syndrom entwickeln, dass lebensgefährlich sein kann. Jedes
Jahr werden ungefähr eine halbe Million Patienten mit Dengue im Krankenhaus
aufgenommen, und ungefähr 25.000 Patienten sterben an den Folgen einer DENVInfektion.
Patienten sind nach einer überstandenen DENV-Infektion durch die
erworbene Immunität lebenslang vor einer Infektion mit dem gleichen Serotypen
geschützt. Jedoch wird schweres Dengue-Fieber beinahe ausschließlich bei Patienten
mit einer wiederholten Infektion mit einem anderen Serotypen (sekundäre
heterologe Infektion) sowie in Säuglingen, von denen die Mutter zur Zeit der Geburt
Antikörper gegen DENV besitzt, festgestellt. Diese Beobachtungen haben zur Theorie
der infektionsverstärkenden Antikörper geführt, im Englischen auch „Antibodydependent enhancement of disease“ (ADE) genannt. Es wird angenommen, dass
bestehende, kreuzreagierende Antikörper Viruspartikel nicht neutralisieren, sondern
verstärken. Bei ADE werden antikörpergebundene Viruspartikel zu Zellen mit FcRezeptor geleitet. Diese Zellen sind imstande das Virus zu vermehren. Die Aufnahme
des Virus findet durch Bindung des Antikörpers an den Fc-Rezeptor statt. Im Falle
einer sekundären heterologen Infektion werden außerdem Gedächtnis-T und B-Zellen
aktiviert. Dies resultiert in einer noch höheren Anzahl kreuzreagierender Antikörper
und ineffektiver T-Zellen. Zusammen führen ADE und das ineffiziente Entfernen
infizierter Zellen zu einer großen Anzahl infizierter Zellen und Viruspartikel im Blut.
Hierdurch werden infektionsstimulierende Moleküle (Zytokine) produziert, was
letztendlich Plasmaleckage und Blutungen zur Folge hat.
In den vergangenen Jahren haben wir den Einfluss des viralen prM Proteins
auf DENV-Infektion und Krankheit untersucht. prM ist eines von zwei viralen
Membranproteinen. Das weitere Membranprotein (genannt E) wird von prM während
der Produktion neuer Viruspartikel stabilisiert und beschützt. Das E-Protein ist das
virale Fusionsprotein. Dies bedeutet, dass das Protein das Zusammenschmelzen der
viralen Membran mit der Endosommembran herbeiführt. Um jedoch zu verhindern,
dass dieser Prozess schon während der Virusproduktion stattfindet, werden neue
Viruspartikel in unreifer Form produziert, wobei das pr-Segment des prM-Proteins
das E-Protein abschirmt. Während des Transportes zur Zelloberfläche durchlaufen
die Viruspartikel mehrere Zellkompartimente, in denen die Umgebung stets saurer
A
234
Appendices
wird. Durch das saure Milieu verändert sich die Form des prM-Proteins, wodurch
dieses von der zellulären Protease Furin in das pr-Peptid und das M-Protein gespaltet
wird. Nach dem Zellaustritt der Partikel befindet sich das Virus in einem neutralen,
nicht mehr sauren Milieu, wodurch sich das pr-Peptid ablöst und das Viruspartikel
infektiös wird. Dieser Reifungsprozess ist nicht sehr effizient – Viruspräparte die in
Mückenzellen produziert werden bestehen aus einer Mischung von reifen, teilweise
reifen (mindestens 40%) und vollständig unreifen (mindestens 3%) Partikeln.
In Kapitel 2 dieser Doktorarbeit wird ein Überblick über die Struktur, den
Lebenszyklus und die Pathogenese von DENV gegeben. Wie bereits beschrieben,
scheiden infizierte Zellen Viruspartikel mit einer variablen Menge prM in der
Membran aus. Wir und andere Wissenschaftler haben zuvor nachgewiesen, dass
vollständig unreife DENV-Partikel in verschiedenen Wirtszelltypen kaum infektiös
sind. Die allgemeine Gültigkeit dieser Entdeckung wurde jedoch infrage gestellt,
als nachgewiesen wurde, dass das Rezeptormolekül DC-SIGN – das sich auch auf
den natürlichen Wirtszellen von DENV befindet – die Infektiosität von reifen und
unreifen West-Nil-Virus-Partikeln verstärkt. Das West-Nil-Virus ist stark mit DENV
verwandt.
Mit diesen Grundlagen haben wir uns entschieden in Kapitel 3 die
Infektiosität von verschiedenen DENV-Serotypen und Reifegraden auf Zellen mit
und ohne dem Rezeptormolekül DC-SIGN zu untersuchen. Wir weisen erst nach,
dass nebst unreifen Viruspartikeln von DENV-2 auch unreife Viruspartikel von
anderen DENV-Serotypen nicht in der Lage sind Makrophagen oder Endothelzellen
zu infizieren. Unreife dendritische Zellen, die über viel DC-SIGN verfügen, können
jedoch durchaus von unreifen DENV-Partikeln verschiedener Serotypen infiziert
werden, sei es im Vergleich mit reifen und teilweise unreifen Partikeln mit einer
niedrigeren Effizienz. Des Weiteren zeigen wir, dass die Infektiosität unreifer Partikel
in der Tat von DC-SIGN abhängt und dass Furinaktivität für die Infektion notwendig
ist. Diese Resultate deuten daraufhin, dass das prM-Protein nach Virusaufnahme in
das pr-Peptid und das M-Protein gespalten wird.
Es ist bekannt, dass antikörpergebundende unreife DENV-Partikel Zellen
mit Fc-Rezeptoren infizieren können. Es wird vermutet, dass unreife Viren so zu
der hohen Anzahl der infizierten Zellen während einer sekundären heterologen
Infektion beitragen. Unreife dendritische Zellen tragen sowohl DC-SIGN als auch
Fc-Rezeptoren auf der Zelloberfläche. Wir haben untersucht ob Serum (in dem
sich Antikörper befinden) eines DENV-2-immunen Patienten die Infektiosität von
verschiedenen DENV-Serotypen verstärken kann. Wir weisen in dieser Doktorarbeit
nach, dass dies nicht der Fall ist. In makrophagähnlichen Zellen beobachteten wir
jedoch eine starke Infektiositätszunahme von unreifen Viruspartikeln nachdem
diese mit demselben Serum inkubiert worden waren.
Die Befunde in Kapitel 3 zeigen, dass unreifes DENV unreife dendritische
Zellen über die Interaktion mit DC-SIGN infizieren kann. Dies ist ein Hinweis
darauf, dass auch unreife und teils unreife Partikel zu einer Erstinfektion beitragen
A
235
Appendices
können, sei es im Vergleich mit reifen Viren in geringerem Umfang. Des Weiteren
wurde die Infektiosität von unreifen DENV in unreifen dendritischen Zellen nicht
von Antikörpern verstärkt. Anscheinend ist die Infektion dieser Zellen bereits so
effizient, dass diese nicht weiter von Antikörpern verstärkt werden kann. Deswegen
schlussfolgern wir, dass vor allem Makrophagen und Monozyten zu der höheren
Virenzahl während einer sekundären Infektion mit einem neuen Serotypen beitragen.
Frühe Ereignisse in der CHIKV-Infektion – Infektionsmechanismus
und Neutralisation durch Antikörper
Der jüngste und derzeit noch andauernde CHIKV-Ausbruch begann
2004 und hat sich seitdem in über 45 Ländern in Südeuropa, Afrika, Südostasien
und Zentralamerika verbreitet. Der Umfang dieses Ausbruches ist mit Millionen
Infektionen besonders groß. In den meisten Fällen (75%-95%) führt eine
Infektion zu Chikungunya-Fieber, mit Symptomen wie hohes Fieber, Muskel- und
Kopfschmerzen, Hautausschlag und starke Gelenkschmerzen. Obwohl die meisten
Symptome innerhalb von 7-10 Tagen nachlassen, können die Gelenkschmerzen in
ungefähr 12%-49% der Fälle Monate bis Jahre anhalten.
Der heutzutage herrschende CHIKV-Ausbruch wurde durch Anpassungen
des Virus erleichtert, die eine Übertragung von der Asiatischen Tigermücke möglich
machte, während der Infektionsweg über die Ägyptische Tigermücke instand
hielt. Es ist nachgewiesen, dass Veränderungen in der Sequenz (Mutationen) in
den Membranproteinen E1 und E2 ausschlaggebend für diese Anpassung waren.
Die Membranproteine E1 und E2 führen den Zelleintritt des Virus herbei. In
einer neutralen pH-Umgebung schirmt das E2-Protein das E1-Protein ab, und
beide Proteine formen ein sogenanntes Heterodimer. Sobald das Milieu zu einem
kritischen Punkt angesäuert ist, finden mehrere konformationale Veränderungen
in den Membranproteinen statt. Das E2-Protein löst sich vom E1-Protein, und E1
kann sein Fusionspeptid – das sich am äußeren Ende des Proteins befindet – in
der Zielmembran verankern. Anschließend fügen sich drei E1-Proteine zu einem
sogenannten E1-Trimer zusammen. Die äußeren Enden von E1 klappen dann in
der Richtung der viralen Membran zurück. Hierdurch werden beide Membranen
so dicht zueinander gebracht dass sie zusammenschmelzen – die Membranfusion.
Da der letzte CHIKV-Ausbruch rezent begonnen ist, war bisher relativ wenig über
den Infektionsprozess bekannt. Im letzten Jahrzehnt ist unser Wissen über das Virus
jedoch stark gestiegen, unter anderem durch die Studien die in dieser Doktorarbeit
behandelt werden.
In Kapitel 4 werden der Infektionsprozess und die virale Membranfusion
im Detail beschrieben. In diesem Kapitel wird außerdem der aktuelle Wissenstand
über Virusaufbau, Rezeptorinteraktion und Wirtzellen zusammengefasst. Ebenfalls
werden die Möglichkeiten, den viralen Eintritt zu verhindern, beschrieben.
A
236
Appendices
In Kapitel 5 ist die Aufnahme von CHIKV-Partikeln in lebenden Zellen
mithilfe von Mikroskopie untersucht. Durch Markierung sowohl der Viren als
auch verschiedener kennzeichnender Zellproteine mit einem Farbstoff konnten
wir den Zelleintrittsweg im Detail erforschen. Wir zeigen, dass CHIKV schnell von
der Wirtszelle aufgenommen wird. In der Mehrzahl der Fälle sahen wir vor dem
Eintritt eine Kolokalisation des Viruspartikels mit einem „clathrin-coated pit“, einer
Einstülpung in der Plasmamembran der Wirtszelle. Nachdem das Virus in einen
solchen ‚pit‘ gelangte, schnürte die Einstülpung nach innen ab, wodurch das Virus
in ein Bläschen in der Zelle gelangt. Dieser Eintrittsweg wird clathrinvermittelte
Endozytose genannt, und wir nehmen an, dass dies der Hauptweg des Viruseintritts
ist. Wir bestätigen diese Annahme, indem wir zeigen, dass Infektionen nach der
Gabe von Blockern dieses Weges stark reduziert sind. Nachdem das Virus in die
Zelle aufgenommen worden ist, fügt sich das Bläschen inklusive des Virus mit einem
frühen Endosom zusammen, in dem sich ein leicht saures (niedriger pH-Wert)
Milieu befindet. Es ist bekannt, dass der niedrige pH-Wert dafür sorgt, dass die virale
Membran mit der Endosommembran verschmilzt. Wir zeigen, dass CHIKV bereits
mit der Membran des frühen Endosoms verschmilzt.
So wie bereits in der Einleitung beschrieben, ist es wahrscheinlich, dass
Mutationen in den Membranproteinen dazu geführt haben, dass CHIKV sich an
die Asiatische Tigermücke angepasst hat. Von einer dieser Mutationen, genannt
A226V, ist bekannt, dass sie die Cholesterinabhängigkeit der Infektion verändert.
Cholesterin ist ein Lipidbestandteil der Zellmembran und Endosommembran.
Die Cholesterinmenge nimmt mit der Reifung des frühen Endosoms zum späten
Endosom ab. Wir haben nachgewiesen, dass Cholesterin in der Zielmembran die
Membranfusion stimuliert. In diesem Kapitel zeigen wir außerdem, dass die A226VMutation zu einer höheren Cholesterinabhängigkeit der Membranfusion führt.
In Kapitel 6 haben wir die Lipid- und pH-Abhängigkeit der CHIKVFusion im Detail erforscht. Hierfür haben wir zwei Modelsysteme benutzt. Wir
haben den Fusionsprozess mithilfe von mit Farbstoffen sichtbar gemachten
Viruspartikeln und Liposomen untersucht. Liposome sind künstliche Membranen,
von denen die Lipidzusammenstellung nach Wunsch verändert werden kann. Auch
die pH-Abhängigkeit kann mit diesem System untersucht werden. Der Vorteil des
Liposomsystems ist, dass auf einfache Art und Weise verschiedenen Variablen
untersucht werden können. Da eine große Menge Viren und Liposomen pro Messung
verwendet wird, ist die erlangte Information über den Verlauf des Prozesses, die
Kinetik, jedoch beschränkt. Daher haben wir uns entschieden, den Fusionsprozess von
einzelnen Viruspartikeln mithilfe von interner Totalreflexionsfluoreszenzmikroskopie
(TIRF-Mikroskopie) zu beobachten. Mit diesen zwei Techniken haben wir
festgestellt, dass Fusion strikt von niedrigen pH-Werten abhängt. Die Viruspartikel
schmelzen mit den Liposomen zusammen, sobald der pH-Wert 6.2 oder niedriger
ist. Der optimale pH für den Fusionsprozess stellte sich als 5.6 oder niedriger heraus.
Unter optimalen Umständen schmilzt die Hälfte aller letztendlich aktiven Partikel
A
237
Appendices
innerhalb von 2 Sekunden nachdem der pH gesenkt wurde mit den Zielmembranen
zusammen. Des Weiteren beobachteten wir, dass Cholesterin und Sphingomyelin
(ein weiteres Lipid) in der Zielmembran die Fusioneffizienz stark verbesserten.
Mithilfe der TIRF-Mikroskopie haben wir festgestellt wie lange es dauert bis
ein Partikel mit der Zielmembran verschmilzt nachdem der pH gesenkt wurde. Durch
mehrfache Ausführung dieser Messungen konnten wir ableiten wie viele kinetische
Schritte dem Membranfusionsprozess unterliegen. Dies waren, unabhängig vom
gemessenen pH, drei Schritte. Eine mögliche Erklärung dieser Schritte ist das
gleichzeitige Zurückklappen von drei E1-Trimeren zur Virusoberfläche.
Das Verabreichen von neutralisierenden Antikörpern ist eine
vielversprechende Vorgehensweise um CHIKV-Infektion vorzubeugen oder
zu behandeln. Mehr Kenntnis über den Neutralisationsmechanismus kann die
Entwicklung eines Virusblockers oder Impfstoffes weiter unterstützen.
In Kapitel 7 beschreiben wir die Produktion und Charakterisierung einer
großen Zahl von Antikörpern gegen CHIKV. In dieser Studie sind 36 Antikörper
gefunden worden, die verschiedene CHIKV-Stämme effektiv neutralisieren. Ein
Teil diese Antikörper wurde in CHIKV-empfindlichen Mäusen getestet. Wenn die
Antikörper als vorbeugend gegeben wurden, ist die Mehrzahl der Mäuse teilweise vor
der Infektion geschützt. Die vier effektivsten Antikörper aus dieser Vorbeugungsstudie
wurden anschließend zur Kombinationstherapie verwendet. Hierbei werden bereits
infizierte Mäuse mit einer Kombination aus zwei verschiedenen Antikörpern
behandelt. Bei einigen Kombinationen wurden die Mäuse mit Erfolg behandelt,
vorausgesetzt die Therapie fand nicht zu spät nach der Infektion statt. Neutralisation
der Infektion durch einen der Antikörper, CHK-152, findet vermutlich durch das
Hemmen der Membranfusion statt. Auch andere Antikörper aus dieser Studie
verhindern die Membranfusion. Dies zeigt, dass das Blockieren der Fusion ein
effizienter Weg ist um der Infektion vorzubeugen.
Da wir interessiert waren, den Mechanismus von Neutralisation durch
Antikörper weiter zu erforschen, haben wir in Kapitel 8 die Funktionsweise
von vier Antikörpern aus dem vorhergehendem Kapitel untersucht. Drei dieser
Antikörper binden an das E2-Protein, eines bindet an das E1-Protein. Wir zeigen
in diesem Kapitel, dass alle untersuchten Antikörper die Infektion verhindern wenn
sie vor, aber auch wenn sie nach der Bindung der Viruspartikel an die Zelloberfläche
zugegeben werden. Dies weist darauf hin, dass Neutralisation zumindest teilweise
stattfindet, nachdem das Virus von der Zelle aufgenommen worden ist. Mithilfe
des Liposomsystems zeigen wir in der Tat, dass alle vier Antikörper die Fusion
hemmen, wobei die drei E2-Antikörper effizienter und effektiver wirken als der E1Antikörper. Durch Testung 14 weitere Antikörper weisen wir außerdem nach, dass
Fusionshemmung ein vielvorkommender Neutralisationsmechanismus ist – zwei
Drittel der untersuchten Antikörper zeigten mittlere bis starke Fusionshemmung in
dem Liposomsystem.
A
238
Appendices
Anschließend haben wir uns näher mit den verschiedenen Schritten des
Fusionsprozesses befasst. Wir zeigen, dass der Antikörper CHK-152 die durch den
niedrigen pH aktivierte Bindung von Viruspartikeln an Liposome nahezu komplett
verhindert, während die drei weiteren Antikörper die Bindung nur teilweise
verhindern. Dies weist darauf hin, dass sich der Neutralisationsmechanismus dieser
Antikörper voneinander unterscheidet. Auch zeigen wir, dass drei der vier Antikörper
die Formung des E1-Trimeres teilweise hemmen.
Mithilfe der TIRF-Mikroskopie, die bereits in Kapitel 6 beschrieben wurde,
haben wir die Kinetik der Fusionshemmung weiter untersucht. Da Viren, die
Antikörper gebunden haben, nur schlecht an die Zielmembran binden, haben wir
nur niedrige Antikörperkonzentrationen untersucht. Bindung mit dem Antikörper
CHK-152 führte zu einer längeren Zeitspanne zwischen der Senkung des pHs und der
viralen Fusion. Dies kann bedeuten, dass in viralen Proteinen, welche an Antikörper
gebunden haben, nicht die notwendigen Veränderungen stattfinden können die für
das Zusammenschmelzen der Membranen nötig sind, wodurch es länger dauert bis
genug aktive E1-Trimere verfügbar sind um die Fusion zu bewirken.
Außer der Neutralisation im frühen Stadium des Infektionsprozesses haben
wir noch einen weiteren Neutralisationsmechanismus identifiziert: Alle getesteten
Antikörper störten die Abschnürung neu geformter Viren aus infizierten Wirtszellen.
Dieser Mechanismus ist vor allem später in der Infektion wichtig.
Die Studien in dieser Doktorarbeit haben zum Verständnis des
Infektionsprozesses von DENV und CHIKV beigetragen, und bringen neue
Einsichten über den Einfluss von Antikörpern auf die virale Infektiosität. In Kapitel
9 werden die Ergebnisse aus dieser Doktorarbeit zusammengefasst, diskutiert und in
einen breiteren Zusammenhang gestellt.
A
239
Appendices
Contributing authors
Department of Medical Microbiology,
University
of
Groningen
and
University Medical Center Groningen,
The Netherlands
Júlia da Silva Voorham
Izabela A. Rodenhuis-Zybert
Silvia Torres Pedraza
Tabitha E. Hoornweg
Denise P.I. van de Pol
Nilda V. Ayala Nuñez
Jan Wilschut
Jolanda M. Smit
Grupo Immunovirología, Universidad
de Antioquia, Medellín, Colombia
Silvia Torres Pedraza
Molecular
Virology
Laboratory,
Department of Medical Microbiology,
Leiden University Medical Center, The
Netherlands
Irina C. Albulescu
Martijn J. van Hemert
Centre for Synthetic Biology, Zernike
Institute of Advanced Materials,
University
of
Groningen,
The
Netherlands
Department of Medicine, Washington
University School of Medicine, USA
Julie M. Fox
James D. Brien
Iris Lee
Michael S. Diamond
Department of Biochemistry and
Molecular Biophysics, Washington
University School of Medicine, St.
Louis, USA
Melissa A. Edeling
Daved H. Fremont
MacroGenics, Rockville, USA
Sergey Gorlatov
Syd Johnson
Jelle S. Blijleven
Antoine M. van Oijen
School of Chemistry, University of
Wollongong, Australia
Wataru Akahata
Gary J. Nabel
Antoine M. van Oijen
Department
of
Pathology
&
Immunology, Washington University
School of Medicine, St. Louis, USA
Pankaj Pal
Michael S. Diamond
Department of Genetics, University of
North Carolina at Chapel Hill, USA
Mark T. Heise
240
Kimberly A. Dowd
Theodore C. Pierson
Vaccine Research Center, National
Institute of Allergy and Infectious
Diseases, National Institutes of Health,
Bethesda, USA
Department
of
Molecular
Microbiology, Washington University
School of Medicine, St. Louis, USA
A
Viral Pathogenesis Section, Laboratory
of Viral Diseases, National Institute
of Allergy and Infectious Diseases,
National Institutes of Health, Bethesda,
USA
Daved H. Fremont
Michael S. Diamond
Center for Human Immunology and
Immunotherapy Programs, Washington
University School of Medicine, USA
Michael S. Diamond
Appendices
Curriculum Vitae
Personal Information
Name
Mareike van Duijl, geb. Richter
Date and place of birth
18th of September 1986, Emden (Germany)
E-mail [email protected]
Education
2011-2015
PhD, Department of Medical Microbiology, University of Groningen, The Netherlands
2009-2011
MSc, Topmaster "Medical & Pharmaceutical Drug Innovation", University of Groningen
2006-2009
BSc, Bachelor "Life Science & Technology", University of Groningen
Publications
1. Fox JM, Long F, Edeling MA, Lin H, van Duijl-Richter MKS, Fong RH, Kahle KM,
Smit JM, Jin J, Simmons G, Doranz BJ, Crowe JE Jr, Fremont DH, Rossmann MG, Diamond
MS. Broadly Neutralizing Alphavirus Antibodies Bind an Epitope on E2 and Inhibit Entry
and Egress. Cell. 2015 Nov 19;163(5):1095-107. doi: 10.1016/j.cell.2015.10.050.
2.
van Duijl-Richter MKS*, Blijleven JS*, van Oijen AM, Smit JM. Chikungunya
virus fusion properties elucidated by single-particle and bulk approaches. J Gen Virol.
2015;96: 2122-2132. doi: 10.1099/vir.0.000144
3. van Duijl-Richter MKS, Hoornweg TE, Rodenhuis-Zybert IA, Smit JM. Early
Events in Chikungunya Virus Infection-From Virus Cell Binding to Membrane Fusion.
Viruses. 2015 Jul 7;7(7):3647-74. doi: 10.3390/v7072792.
4.
Richter MKS*, da Silva Voorham JM*, Torres Pedraza S, Hoornweg TE, van de Pol
DPI, et al. (2014) Immature Dengue Virus Is Infectious in Human Immature Dendritic Cells
via Interaction with the Receptor Molecule DC-SIGN. PLoS ONE 9(6): e98785. doi:10.1371/
journal.pone.0098785
5.
Pal P, Dowd KA, Brien JD, Edeling MA, Gorlatov S, Johnson S, Lee I, Akahata W,
Nabel GJ, Richter MKS, Smit JM, Fremont DH, Pierson TC, Heise MT, Diamond MS (2013)
Development of a Highly Protective Combination Monoclonal Antibody Therapy against
Chikungunya Virus. PLoS Pathog 9(4): e1003312. doi:10.1371/journal.ppat.1003312
6.
Zaferani A, Talsma D, Richter MKS, Daha MR, Navis GJ, Seelen MA, van den
Born J. (2014) Heparin/heparan sulphate interactions with complement--a possible target for
reduction of renal function loss? Nephrol Dial Transplant. Mar;29(3):515-22. doi: 10.1093/
ndt/gft243
7.
Kluiver J, Gibcus JH, Hettinga C, Adema A, Richter MKS, Halsema N, SlezakProchazka I, Ding Y, Kroesen BJ, van den Berg A. (2012) Rapid Generation of MicroRNA
Sponges for MicroRNA Inhibition. PLoS ONE 7(1): e29275. doi:10.1371/journal.pone.0029275
8.
J. Lo Ten Foe, M. Richter, H.G.M. Niesters. (2011) Hepatitis C virus. Book chapter
in: Molecular Detection of Human Viral Pathogens, CRC Press.
A
241
Appendices
Dankwoord ~ Acknowledgements ~ Danksagung
Na vier jaar promotieonderzoek, en zelfs bijna vijf jaar op de afdeling
Moleculaire Virologie en later Experimentele Virologie, is nu de tijd gekomen om
afscheid te nemen, maar vooral een woord van dank uit te spreken aan de mensen
zonder wie dit boekje niet tot stand was gekomen.
Ik kon me tijdens mijn promotie gelukkig prijzen twee geweldige, enthousiaste
promotoren te hebben.
Als eerste wil ik mijn eerste promotor Jolanda bedanken. Jolanda, een
promotietraject is niet alleen vier jaar lang onderzoek doen, maar ook een leertraject.
Je hebt me ontzettend veel geholpen me tot de onderzoeker te ontwikkelen die ik nu
ben. Bedankt voor je begeleiding, je eerlijke en nuttige feedback, je optimisme en het
feit dat je deur altijd voor me open stond.
Mijn tweede promotor Antoine, ongeveer een jaar nadat ik was begonnen met
mijn onderzoek maakten we met elkaar kennis en begonnen wij aan ons gezamenlijke
fusieproject. Samen vanuit totaal verschillende benaderingen één onderzoeksvraag
oplossen vond ik erg leuk, want waar voor mij als microbioloog iets vanzelfsprekend
is, zie jij als biofysicus nieuwe mogelijkheden en andersom. Ook jou wil ik bedanken
voor de goede begeleiding in de afgelopen jaren.
Many thanks to the Virology & Immunology Research group, formerly
known as Molecular Virology. I’d like to thank all members of the group for their
critical questions and valuable input during the work discussions, as well as for their
highly appreciated help in the lab. Hierbij wil ik Jan Wilschut nog in het bijzonder
bedanken voor de begeleiding in het eerste jaar van mijn promotie, maar ook voor
advies in de tijd daarna. Jolanda O., ook jij bedankt voor je inzet en hulp de afgelopen
jaren. It was very nice to be a member of the Experimental Virology group! Thank
you for the countless hours in the ML-3 lab together, nice chats, resolving small and
big lab issues, and of course for your help with my project.
Work becomes much more fun when the line between colleagues and friends
is fading. A big thank you to my fellow PhD-students, of course for your help in the
lab, but especially for many hours of shared dinners, drinks, get-togethers and fun
activities. Most of us have spread to all parts of the world (even as far as Leiden!), but
I hope we’ll stay in contact and keep each other updated on what life will bring.
To my paranymphs Stephanie and Mariana, thank you for your friendship
and for standing beside me on this special day.
A
242
Appendices
Thank you, officemates of room 0657. The secret coffee machine, Christmas
and soccer decorations, the chocolate drawer but most of all lots of chats and cheerful
words at times that research didn’t look so much fun made it wonderful to share the
office.
A special thanks to the whole Single Molecule Biophysics group for helping
me out at your lab, and also for your input during work discussions. Michiel Punter,
bedankt voor het oplossen van al mijn computerproblemen!
Antoine heb ik al genoemd, maar mijn proefschrift zou niet in deze vorm tot
stand zijn gekomen zonder de hulp van Jelle Blijleven. Jelle, het was erg leuk om met
je samen te werken! Ook al waren sommige proeven technisch moeilijk of bleken ze
zelfs onhaalbaar, je bleef altijd positief en toegewijd, waardoor we uiteindelijk twee
mooie papers konden schrijven. Veel succes met het afronden van jouw promotie!
Many thanks to the contributing authors for sharing their work, viruses, and
antibodies with us.
I would also like to thank the members of the reading committee for reading
and assessing my thesis.
Mijn vrienden van PL en van biologie, bedankt voor alle gezelligheid de
afgelopen jaren!
Noch ein paar Worte auf Deutsch, ein großer Dank an Mama, Papa, Michi
und Oma für eure Unterstützung. Ihr hattet immer ein offenes Ohr und ich bin
dankbar, eine so liebevolle Familie zu haben. Danke auch an meine Freunde von
Borkum, wir sind zusammen groß geworden und es ist immer wieder schön euch
zu sehen. Rena, danke, dass Du dir die Mühe gemacht hast, um :) die deutsche
Zusammenfassung zu kontrollieren.
Tot slot, lieve Jerem, het afgelopen jaar was met twee woonplaatsen, het
opstarten van jouw promotie en het schrijven van mijn proefschrift pittig. Je hebt
ontzettend veel voor me betekend in deze periode. Bedankt voor je liefde, eindeloze
geduld, ontelbare kopjes thee, elk opbeurend woord, maar natuurlijk vooral voor al
de leuke momenten samen. Ik houd van je!
Mareike
December 2015
A
243
Appendices
A
244
Herunterladen