16-9-2014 © Reina Welling WM/SM-theorieles 8 niow.nl Met dank aan Jolanda Zijlstra en Bart van der Meer Wat is de letterlijke vertaling van de angulus inferior? A. bovenste hoek B. bovenste rand C. onderste hoek D. onderste rand Welk nummer geeft de tuberositas radii aan? A. 2 B. 5 C. 9 D. 11 De clavicula is in het Nederlands … A. schouderblad B. sleutelbeen C. opperarmbeen D. ellepijp Welk nummer geeft de ulna aan? A. 1 B. 6 C. 8 1 16-9-2014 Van welk bot is het olecranon een onderdeel? A. humerus B. radius C. ulna A. 1 B. 3 C. 6 D. 7 Welk ligament wordt aangegeven door Ajax? Aan welk nummer hecht de m. rhomboideus major? A. 1 B. 2 C. 3 D. 4 Welk nummer komt overeen met het os scaphoideum? A. 1 B. 2 C. 3 D. 4 6 5 2 8 7 4 3 1 Welk nummer komt overeen met de spina scapulae? A. Lig. acromio-claviculare B. Lig. coraco-acromiale C. Lig. coraco-claviculare Welke grote rugspier heeft als insertie de crista tuberculi minoris van de humerus? A. m. trapezius B. m. serratus anterior C. m. sternocleidomastoideus D. m. latissimus dorsi Corewalking.com 2 16-9-2014 Welke spier staat hier afgebeeld? A. m. trapezius (pars ascendens) B. m. sternocleidomastoideus C. m. levator scapulae D. m. rhomboideus minor Wat heeft geen functie met betrekking tot het vervoeren van zuurstof in het bloed? A. bloedplaatjes B. haemoglobine C. ijzer D. rode bloedcellen Bloedplasma ◦ 55 à 60 % Bloedcellen ◦ 45 à 40 % Welke spier is een belangrijke protractor? A. m. trapezius B. m. serratus anterior C. m. rhomboideus major D. m. latissimus dorsi Wat vormt (percentueel gezien) het grootste deel van het bloed? A. Bloedplasma B. Rode bloedcellen C. Water D. Witte bloedcellen Waar worden erytrocyten, leukocyten en thrombocyten aangemaakt? A. In het rode beenmerg B. In de lymfeknopen C. In de milt D. In (volwassen) pijpbeenderen hartenbloedmn.worldpress.com 3 16-9-2014 Wat is geen kenmerk van leukocyten? A. Diapedese B. Fagocytose C. Productie antistoffen D. Zorgen voor bloedstolling 1 2 De kleine bloedsomloop gaat o.a. naar de longen 3 4 In de capillairen vindt afgifte van stoffen plaats 5 Als je stopt met lopen zal het bloed minder makkelijk terugvloeien naar het hart Wat is geen kenmerk van leukocyten? A. Diapedese = beweging naar buiten de circulatie B. Fagocytose = omsluiten van indringers C. Productie antistoffen D. Zorgen voor bloedstolling doen bloedplaatjes In alle slagaders zit zuurstofrijk bloed Arteriën hebben kleppen Teaching.the humanbrain.info 8 0 3 delen Origo Insertie Myologie specifiek: ◦ Schoudermusculatuur Fysiologie: ◦ os occipitale, linea nuchae, processi spinosi C7-Th 12 ◦ laterale deel clavicula (pars descendens:1 ) ◦ acromion (pars transversum: 2) ◦ spina scapula (pars ascendens: 3) ◦ ademhaling Functie ◦ ◦ ◦ ◦ elevatie schoudergordel (1) retractie schoudergordel (2) depressie/detractie schoudergordel (3) statische functie (fixeren schouderbladen tegen romp) 4 16-9-2014 3 delen Origo ◦ mediale deel clavicula (pars clavicularis: 1) ◦ voorzijde sternum en kraakbeen 2e-6e rib (pars sternocostalis: 2) ◦ bovenste deel rectusschede (pars abdominalis: 3) Insertie ◦ crista tuberculi majoris van de humerus Functie ◦ Adductie arm ◦ Anteflexie arm ◦ Endorotatie ◦ Retroflexie arm (vanuit geanteflecteerde stand) ◦ Hulpinademingsspier Origo ◦ 3e-5e costa Insertie ◦ processus coracoideus Functie ◦ protractie en detractie scapula ◦ hulpinademingsspier SITS 5 16-9-2014 Origo Insertie Functie Origo ◦ fossa en fascia supraspinata ◦ bovenste vlak van het tuberculum majus van de humerus ◦ abductie van de arm ◦ kapselspanner ◦ houdt de humerus in de kom ◦ fossa en fascia infraspinata en spina scapula Vraag: Welke spieren zie je nog meer? Origo Insertie Functie Origo Insertie Insertie Functie Functie ◦ middelste vlak van het tuberculum majus van de humerus ◦ exorotatie van de arm ◦ kapselspanner ◦ margo lateralis scapulae ◦ onderste deel van de tuberculum majus van de humerus ◦ exorotatie van de arm ◦ kapselspanner ◦ fossa subscapularis ◦ tuberculum minus van de humerus ◦ proximale deel van de crista tuberculi minoris ◦ endorotatie bovenarm ◦ kapselspanner 6 16-9-2014 Origo Insertie Welke hecht ventraal aan de scapula? Functie Welke zorgt voor abductie? Doel Externe respiratie/ uitwendige ademhaling ◦ margo lateralis en angulus inferior van het scapula ◦ crista tuberculi minoris De vier spieren van de rotatorcuff (SITS) zijn: supraspinatus, infraspinatus, teres minor en de subscapularis. ◦ retroversie, endorotatie en adductie van de humerus • ventilatie tussen longen en buitenlucht • uitwisseling van gassen tussen bloed en longen • Zuurstof/O2 opnemen • Kooldioxide/CO2 afgeven Interne respiratie/inwendige ademhaling • Zuurstof = nodig voor de verbranding in de cellen • Door deze verbranding ontstaat kooldioxide, waterdamp, warmte en energie • uitwisseling van gassen tussen bloed en cellen via de interstitiële vloeistof Nasofarynx/neusholte • neustussenschot verdeelt neus in 2 helften • neusholte = bekleed met slijmvlies en trilharen • Functie neusholte keuren lucht/ruiken verwarmen en bevochtigen van de lucht afweer stoffilter 7 16-9-2014 Farynx/keelholte • Functie slikken strottenklepje buis van Eustachius Larynx/strottenhoofd Trachea/luchtpijp Alveoli/longblaasjes • Overgang van keelholte naar luchtpijp • Bevat de stembanden Bronchioli • Kleinere luchtpijptakken • Bevatten geen kraakbeenringen meer • Wel: stevig, elastisch bindweefsel en glad spierweefsel • Binnenzijde slijmvlies met trilhaarepitheel • Ligt voor de slokdarm • Bevat hoefijzervormige kraakbeenstukken, glad spierweefsel en trilhaarepitheel • Splitst zich in 2 hoofdbronchiën • Aftakkingen naar linkerlong (2) en rechterlong (3) • Gaswisseling • Endotheelweefsel • Is eigenlijke longweefsel 8 16-9-2014 Longen • Oppervlak ± 100-150 m² • Pleurabladen • pleura pariëtalis/borstvlies • pleura visceralis/longvlies • tussen beide vliezen een laagje vocht • Longkwabben • links 2 • rechts 3 Alveolaire ventilatie • Door middel van diffusie • Afhankelijk van de pCO2 en pO2 • Vindt plaats tijdens in- en expiratie • Haemoglobine verzadigd met O2 = oxyhaemoglobine Inademing • Zuurstof/O2: • Kooldioxide/CO2: • Stikstof/N2: • Waterdamp/H2O: 20 % 0,04 % 79 % variabel • Zuurstof/O2: • Kooldioxide/CO2: • Stikstof/N2: • Waterdamp/H2O: 16 % 4% 79 % verzadigd Uitademing Actief Door contractie inademingsspieren worden longen meegetrokken. Gevolg: volumevergroting van de longen Door negatieve druk wordt buitenlucht naar binnen gezogen. De buikholte verkleind. Prikkel tot inademen = verhoogd CO2 gehalte bloed 9 16-9-2014 Ademhalingsspieren • Diafragma • mm. Intercostali externi Hulpademhalingsspieren • mm. Scaleni • m. Sternocleidomastoideus • m. Pectoralis major en minor • m. Serratus anterior Passief gebeuren (in rust) Komt tot stand door • • • • • De zwaartekracht (borstkas) Terugveren van het ribkraakbeen in rustpositie Elasticiteit van het longweefsel Relaxatie van het diafragma en intercostali Elasticiteit buikspieren • Bij versterkte ademhaling kan de uitademing actief bevorderd worden Hulpademhalingsspieren • • • • mm. Intercostali interni mm. Abdomini m. Latissimus dorsi m. Quadratus lumborum 10 16-9-2014 Zegt iets over de functionaliteit van de luchtwegen Kan gemeten worden met een spirometer 1 sec. waarde van Tiffenau = snelle methode om de ademcapaciteit te meten • De hoeveelheid lucht die je longen in- en uitgaat tijdens een in- of expiratie • In rust ongeveer 500 ml. • wordt uitgedrukt in procenten van de VC • apparaat waar mee gemeten wordt = peak-flow meter Inspiratoir reserve volume (IRV) • De hoeveelheid lucht die na een normale inademing nog maximaal extra kan worden ingeademd • Ongeveer 2 tot 4 liter (afhankelijk van training) Vitale capaciteit (VC) • De hoeveelheid lucht die men na een zo diep mogelijke inademing maximaal kan uitblazen • Ongeveer 4 tot 6 liter • AV + ERV + IRV = VC 500 ml + 1500 ml + 3000 ml = 5000 ml Ademvolume (AV)/ademteugvolume (VT) Expiratoir reserve volume (ERV) • De hoeveelheid lucht die na een normale uitademing nog maximaal kan worden uitgeademd • Ongeveer 1,5 liter Rest- of residuvolume (RV) • Het gedeelte dat achterblijft in de longen na een maximale expiratie (ververst wel) • Nodig voor het uit elkaar houden van de longblaasjes • Ongeveer 1200 – 1500 ml • Belangrijk voor de diagnose van bepaalde longafwijkingen 11 16-9-2014 Functionele residuale capaciteit (FRC) • De hoeveelheid lucht die na een normale expiratie in de longen aanwezig en beschikbaar is • FRC = RV + ERV Totale longcapaciteit (TLC) AMV = Ademvolume x Ademfrequentie per minuut • De hoeveelheid lucht in het luchtwegsysteem na een maximale inspiratie • IRV + VT + ERV + RV = 4 – 6 liter AV x AF = AMV 500 ml x 12 – 14 = 6000 ml Bij (zware) inspanning kan het AMV wel oplopen tot 200 liter. Verschil HMV en AMV: • HMV normaal: 5/6 liter, extreem 30/40 liter per minuut • AMV normaal: 6/7 liter, extreem 200 liter per minuut Anatomisch dode ruimte • Dat gedeelte van de luchtwegen waar wel lucht inzit, maar dat niet deelneemt aan de uitwisseling (bv. neusholte, keelholte, luchtpijp, bronchiën) • “oude” lucht: 150 ml Effectieve alveolaire luchtverversing is dus minder dan de hoeveelheid lucht die we inademen (500-150 ml = 350 ml) De alveolaire ventilatie neemt toe als de ademfrequentie afneemt en het ademvolume toeneemt Nervus vagus • 10e hersenzenuw/nervus parasympaticus • Zorgt overal voor rust, behalve bij de spijsvertering • Wordt aangestuurd door het ademcentrum in het verlengde merg 12 16-9-2014 Ademcentrum • Zorgt voor een gelijkmatige ademhaling • Reageert op prikkels • verhoogd CO2 gehalte in het bloed (pCO2) • rekkingsreceptoren in de longen • chemoreceptoren in de slagaderwand (reageren op pH waarde bloed) • Ademhaling wordt ook aangezet door adrenaline en een verhoogde lichaamstemperatuur Apnoe (ademstilstand) Dyspnoe (benauwdheid) Hypoventilatie (gaswisseling voldoet niet aan de behoefte) Hyperventilatie (gaswisseling is sterker dan voor behoefte noodzakelijk is) 13