Schoter Scholengemeenschap / Hueber Verlag G. Neuner (Hg.)e.a.: Deutsch.com 1 Lernwortschatz A1 – Deutsch-Niederländisch L. Fein, H. Fein (MA), M. Snieder (MA) 2012 Sportweg 9, NL-2024 CN Haarlem / D-85737 Ismaning G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 Wortliste nach Lektionsseiten Seite Modul 1: Deutsch ist international! Page | 1 Lektion 1 - Hallo! 5 Lektion 2 - Eis und Biologie 16 Lektion 3 - Mode und Familie 23 Modul 2: Ich und meine Welt Lektion 4 - Hobbys 27 Lektion 5 - Kontakte 33 Lektion 6 - Schule 40 Modul 3: Interessant und lustig Lektion 7 - Schule einmal anders! 45 Lektion 8 - Freizeit 52 Lektion 9 - Feiern 59 Modul 4: Fit und cool Lektion 10 - Essen und Trinken 64 Lektion 11 - Einkaufen 72 Lektion 12 - Gesund leben 78 Modul 5: Zu Hause und unterwegs Lektion 13 - Zu Hause 85 Lektion 14 - Alltag 89 Lektion 15 - Berlin 94 G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 Modul 6: Gestern und morgen Lektion 16 - Im Ausland 101 Lektion 17 - Perspektiven 106 Lektion 18 - Ferien 112 Beste leerlingen, Dit jaar maken jullie kennis met een nieuwe taal: Deutsch. Jullie zullen een heleboel nieuwe woorden leren kennen en aan het einde van dit schooljaar b.v. op vakantie in Oostenrijk of Duitsland al eenvoudige gesprekken kunnen voeren over onderwerpen die meteen betrekking hebben op jullie persoon en leefwereld. Maar hoe pak je dit nou aan? Je mag het geleerde namelijk, net als bij alle andere talen, nooit meer vergeten, in tegendeel, het moet steeds paraat zijn voor gebruik. En er komt steeds meer bij ... Maar wees gerust, “keine Panik!”. Lees aandachtig de tekst over de “handcomputer” op de volgende bladzijde. En ook de tekst over de mythes, feiten en adviezen over woordjesleren. Als je zo werkt als je het hoort te doen, lukt het allemaal prima. Duits en Nederlands zijn tenslotte familie van elkaar. Wat je ook nog moet weten is het volgende: In de eerste negen “Lektionen” zijn verschillende kleuren gebruikt om je bij het leren te helpen. In de tweede helft van dit woordenoverzicht is dit niet meer gedaan. Dan doe je dat zelf. Namens de sectie Duits wens ik jullie héél veel succes en plezier bij het leren van deze nieuwe taal. Tschüs! Frau Fein Uitleg van de gebruikte kleuren: rood = vrouwelijk zelfstandig naamwoord blauw = mannelijk zelfstandig naamwoord groen = onzijdig zelfstandig naamwoord oranje = onregelmatig werkwoord paars = bijvoeglijk naamwoord in de trappen van vergelijking Page | 2 G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 De handcomputer De handcomputer is een kaartenbak met woordkaartjes met een uitgekiend herhaalsysteem. Deze kaartenbak (dat kan gewoon een schoenendoos zijn) is verdeeld in vijf vakjes die steeds groter worden (resp. 1, 2, 5, 8 en 14 cm diep). Een andere mogelijkheid is dat je een serie van vijf audiocassettedoosjes neemt, maar Page | 3 dan worden de vakjes niet steeds groter. Voor-deel is wel dat je ze makkelijker mee kunt nemen. Hoe werk je met de handcomputer? Elk woord dat je wilt leren, zet je op een kaartje: het vreemdtalige woord op de ene kant, de vertaling op de andere kant (bij voorkeur in een andere kleur zodat meteen duidelijk is wat voor- en achterzijde is). Je plaatst de kaartjes in vak 1 (maximaal 30-40 kaartjes), en gaat ze doornemen. Wat je ervan kent, schuif je door naar vak 2; wat je niet kent, plaats je weer achterin vak 1. Wanneer er nog maar een paar woorden over zijn in vak 1, vul je het vak weer aan met 30-40 nieuwe woorden, en kun je weer gaan doornemen en doorschuiven. Als je dit enkele malen herhaald hebt, raakt vak 2 vol, en wordt het tijd om de woorden in vak 2 te herhalen: wat je nog kent, gaat naar vak 3; wat je niet onmiddellijk meer kent, gaat terug achterin vak 1. Zo ruim je ongeveer een vinger breed leeg van vak 2. Dit is meteen het principe van de handcomputer in een notendop: ‘gekend’ mag door naar het volgende vak; ‘niet gekend / niet meer gekend’ moet terug naar vak 1. Na enige tijd zullen ook de vakken 3 en 4 vol raken, en dan volg je dezelfde werkwijze als bij vak 2. Wanneer uiteindelijk ook vak 5 volraakt en ook daar geruimd moet worden, kun je in principe de kaartjes weggooien als je ze nog kent: je hebt ze dan immers zo vaak gezien, en bovendien zo gespreid in de tijd, dat je ze nu echt kent. Een andere mogelijkheid is dat je werkt met een vak 5 dat zo groot is dat je niet hoeft te ruimen. In dat geval kun je de kaartjes gewoon bewaren, en trek je er af en toe een steekproef van tien kaartjes uit om te zien of je de woorden nog kent. Op deze manier bevat vak 5 dus je totale woordenkennis! G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 Page | 4 Bron: Jan-Arjen Mondria, Mythen over vocabulaireverwerving, in: Levende Talen Tijdschrift blz. 3-11, Jaargang 7, nr. 4, 2006 G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 Lektion 1 Seite 10 Deutsch Etw. bestätigen etw. verkaufen etw. / jmd. erwarten etw. absolvieren etw. anschauen etw. / jmd. kennen : er kennt mich, du kanntest ihn, er hat sie gekannt etw. zuordnen etw. / jmd. verstehen: er versteht dich, sie verstand uns, er hat mich verstanden etw. markieren heißen: er heißt, hieß, hat ... geheißen !! Er hat mich kommen heißen. !! etw. notieren etw. sammeln etw. können: ich kann es, du kannst es, er kann es, wir können es, ihr könnt es, sie können es; er konnte es, sie hat es gekonnt Kontext Ich bestätige dir, dass du das gut gemacht hast. Auf dem großen Markt am Sonntag verkaufen die Händler ihre Waren. Nicolas ist so aufgeregt: Er kann den Tag seiner Einschulung kaum erwarten. Sie hat ihr Studium mit Erfolg absolviert. Frederik sitzt im Garten auf einer Bank und schaut sich die Vögel in dem großen Apfelbaum an. Als ich in die neue Mannschaft kam, kannte ich noch keinen. Niederländisch iets bevestigen Sie haben zur Aufgabe in einer bestimmten Zeit möglichst viele Wörter zuzuordnen. Nachdem der Lehrer dreimal die Aufgabe erklärt hatte, verstand auch endlich Markus sie. iets sorteren, kiezen wat bij elkaar hoort iets verkopen iets / iemand verwachten iets afronden, voltooien iets bekijken iets / iemand kennen iets / iemand begrijpen, snappen Mit einem roten Stift markiert Susanne iets markeren alles Wichtige im Text. Ich heiße Lena. Und wie heißt du? heten, naam hebben iemand laten komen, vragen om te komen Der Polizist notiert sich das iets noteren, Nummernschild des Autos. opschrijven Die Eichhörnchen sammeln im Herbst iets verzamelen Nüsse, um nicht zu verhungern. Ich kann gar nicht aufstehen. Meine iets kunnen, het verKnochen tun so weh. Aber gestern mogen hebben / in konnte ich sogar noch Sport machen. staat zijn om iets te doen Page | 5 G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 Deutsch etw. machen sein: ich bin,du bist, er ist, wir sind, ihr seid, sie sind; er war, ist gewesen die Schweiz die Pressekonferenz, die +en die Million, die +en die Nationalmannschaft, die +en die Sprache, die +n die Natur (nur Sg.) der Akt, die +s der Park, die +s der Besucher, die = der Mittwoch, die +e der September, die = der Bundestrainer, die = der Text, die +e der Singular, die +e das Deutsch das Ticket, die +s Kontext Niederländisch Simon hat seine Hausaufgaben heute iets doen, maken nicht gemacht: Dafür bekommt er eine schlechte Note. Heute war schönes Wetter. Deshalb zijn (ww, ott) bin ich draußen gewesen. Dieses Jahr fahre ich in den Ferien in die Schweiz. Die Pressekonferenz am Dienstag wurde sogar im Fernsehen live übertragen. Herr Sauer hat im Lotto die Millionen gewonnen. Während der Weltmeisterschaft wird unsere Nationalmannschaft von allen ganz besonders angefeuert, damit wir Weltmeister werden. Auch wenn wir nicht alle dieselbe Sprache sprechen, können wir uns trotzdem verständigen. Der Mensch verändert die Natur und passt diese an sich an. Nach dem dritten Akt gibt es eine kurze Pause. Manche Leute führen ihre Hunde im naheliegenden Park aus, obwohl Hunde dort verboten sind. Vor dem Museum steht eine riesige Schlange an Besuchern. Am Mittwoch soll es regnen. Deshalb fällt unser Wandertag leider aus. Der September ist der neunte Monat im Jahr. Der Bundestrainer hat die Mannschaft so gut trainiert, dass sie in der Tabelle um 6 Plätze aufgestiegen ist. Die Schüler haben einen Arbeitsauftrag erhalten: Sie sollen den Text gründlich lesen und Wichtiges markieren. Singular ist das Fachwort für Einzahl. zijn (ww, ovt) Zwitserland de persconferentie het miljoen het nationale elftal de taal de natuur de handeling; het bedrijf het park de bezoeker de woensdag de september de trainer van het nationale elftal de tekst het enkelvoud Das Deutsch ist für viele eine schwere het Duits (als taal) Sprache, doch macht es ihnen trotzdem Spaß ! Bevor Erik in die U-Bahn steigt, zieht het ticket es sich noch ein Ticket. Page | 6 G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 Deutsch das Oktoberfest, die +e (das) München das Jahr, die +e das Wetter (nur Sg.) das Länderspiel, die +e das Foto, die +s das Wort, die Wörter (das) Deutschland international neu, neuer, am neuesten viel, mehr, am meisten gut, besser, am besten deutsch hallo von an bereits für und schon Kontext München ist bekannt für sein Oktoberfest. München ist die größte Stadt Bayerns. Schon wieder ist ein Jahr vorüber. Es verging wie im Flug. Wenn das Wetter am Wochenende schön ist, wollen wir im Garten grillen. Patrick drängt seine Eltern sich zu beeilen, da er das Länderspiel nicht verpassen will. Die drei Freundinnen machen noch ein Erinnerungsfoto vor dem Zoo, bevor sie wieder in den Bus steigen. Das Diktat enthält 200 Wörter. Niederländisch het Oktoberfeest Deutschland hatte während der Fußball-WM viele Fans. Auf der Konferenz wurden internationale Vereinbarungen getroffen. Wir haben ein neues Auto gekauft. Das alte war kaputt. Luis hat mehr in der Deutscharbeit geschrieben als Conni, hat aber trotzdem eine schlechtere Note bekommen. Leon hat seine Aufgabe schon ziemlich gut gemacht, Katharina war aber besser. Die deutsche Sprache ist nicht ganz einfach. Hallo, mein Name ist Susanne. Wie heißt du? Marie hat zu ihrem Geburtstag von ihren Eltern ein Buch geschenkt bekommen. An der Ladentür hängt ein Schild. Auf dem steht: „Heute geschlossen“. Ich habe bereits fünf Kilogramm abgenommen. Nadine schenkt ihrer besten Freundin eine Tafel Schokolade für ihre Hilfe. Heute treffe ich einen Freund und gehe mit ihm ins Kino. Es ist schon 22 Uhr, meine Eltern warten auf mich. Duitsland München het jaar Page | 7 het weer de Interland wedstrijd de foto het woord, de woorden internationaal nieuw meer (overtreffende trap van „veel”), het meest goed, beter, het best Duits (als bijvoeg. nw) hallo, hoi van aan reeds, al voor en reeds, al G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 Deutsch als zu nach in diese bei über der, die, das gegen was ihr du den wie dein, dein, deine noch ein Kontext Als ich zu Hause ankam, waren meine Eltern noch nicht zu Hause. Ich bin aber größer als du! Am liebsten will ich später als Ingenieur arbeiten. Wir gehen morgen zu meiner Oma auf den Geburtstag. Aber vorher müssen wir noch zu dem Supermarkt und einkaufen. Nach zwölf Stunden Autofahrt waren wir endlich im Urlaub angekommen. Ich sehe sie nicht mehr, sie sind in dem Haus verschwunden. Mir schmecken diese Gummibärchen! Wo lernen wir? Bei dir oder bei mir? Niederländisch toen Lukas ist so klein, dass er nicht über die Mauer schauen kann. Über meinem Bett hängt ein Foto von meinem Freund. Die Sonne scheint, der Himmel ist wolkenlos, das Wetter ist einfach super! Morgen ist das letzte Spiel gegen Spanien, das müssen wir einfach gewinnen. Was du gesagt hast, ist richtig. Wollt ihr heute Abend mit ins Kino kommen? Von wem ist die Tasche? Von Moni? Ja, sie ist von ihr. Kannst du mir sagen, wo ich die Toilette finde? Als Susi den Hund sah, rannte sie schreiend davon. Carsten ist so groß wie sein Bruder, dabei ist er drei Jahre jünger als er. Wie heißt du? Ich heiße Martin. Deine Mutter hat dein Buch mitgenommen. Dein Vater sucht es jetzt. Ich muss nur noch eine Woche in die Schule gehen, dann sind endlich Ferien. Ein kühler Regenschauer ist im heißen Sommer ganz angenehm. over dan als naar (personen + gebouwen) na in deze bij boven de (♂), de (♀ en mv), het tegen wat jullie haar je, jij de (♂, lijd. vw) net als hoe jouw (♂ + o), jouw (♀ en mv) nog een (♂ + o) Page | 8 G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 Seite 11 Deutsch sich ergeben: es ergibt sich, ergab sich, hat sich ergeben etw. haben: er hat, hatte, hat etw. gehabt etw. bieten: er bietet, bot, hat etw. geboten etw. eröffnen stehen: er steht, stand, hat gestanden jmd. bedrohen: er bedroht, bedrohte, hat bedroht gehen: er geht, ging, ist gegangen etw. / jmd. nachsprechen: er spricht nach, sprach nach, hat nachgesprochen etw. / jmd. fragen etw. / jmd. antworten die Portion, die +en die Umfrage, die +n die Altstadt, die -städte die Nummer, die +n die Berlinale, die +n Kontext Es hat sich so ergeben, dass alle bei ihm übernachtet haben. Niederländisch iets komt zo uit Page | 9 Tom hat einen großen Lutscher. hebben Diese Veranstaltung bietet die Möglichkeit, neue Menschen kennen zu lernen. In dieser Kaufstraße wurde ein neuer Laden eröffnet. Auf der großen Wiese steht ein einsamer Baum. iets (aan)bieden Der Täter bedroht sein Opfer mit einem scharfen Küchenmesser. iemand bedreigen Tom ist auf dem Weg zu seiner Oma. Er geht an der Hauptstraße entlang. Sprecht mir alle ganz langsam nach! gaan Ihr könnt mich bei Unklarheiten jederzeit fragen, ich antworte euch gerne. „Willst du morgen mit ins Schwimmbad kommen?bb“, fragt Susi ihre beste Freundin. „Ich habe morgen Klavier-unterricht“, antwortet diese. Diese Pizzeria ist besonders gut: Da bekommt man immer ganz große Portionen. Die Umfrage hat ergeben, dass die meisten Bürger einen neuen Bahnhof befürworten. In der Altstadt ist es abends besonders gemütlich, weil alles so schön beleuchtet ist. Kannst du mir deine Nummer geben? Ich ruf dich an, sobald ich zu Hause bin! In Berlin findet jährlich die Berlinale statt. Das sind internationale Filmfestspiele. iets / iemand vragen (naar informatie) iets openen staan napraten, naspreken iets / iemand antwoorden de portie de enquête het oude / historische centrum, de oude /histor. binnenstad het (telefoon)nummer de Berlinale G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 Deutsch die Filmfestspiele (Pl.) die Alpen (Pl.) die Temperatur, die +en die Schneeflocke, die +n die Satzmelodie, die +n der Dönerkebap, die +s der / die Deutsche, die +n der Sommer, die = der Tag, die +e der Kölner, die = der Dom, die +e der Rhein der Mittelpunkt, die +e der Film, die +e der Wettbewerb, die +e der Silberne Bär, die +en der Goldene Bär, die +en der Schnee (nur Sg.) der Klimawandel, die = der Wintersport (Sg.) der Sonnenschein (Sg.) Kontext Bei den Filmfestspielen werden aktuelle Filme gezeigt, bewertet und mit Preisen ausgezeichnet. Die Alpen sind das höchste Gebirge im Inneren von Europa. Nach dem Regen sind die Temperaturen stark gefallen. Leise fallen die Schneeflocken auf Toms Mütze und bilden eine dicke, weiße Schneeschicht. Jeder Satz hat eine eigene Satzmelodie, die man beachten muss. Der Dönerkebap ist bei vielen Schülern sehr beliebt. Niederländisch het filmfestival Es ist ein Klischee, dass die Deutschen immer pünktlich sind. Der Sommer ist die schöne Jahreszeit. Es ist schön warm und die Sonne scheint. Heute war ein gelungener Tag: Ich hab viel erlebt und bin nun total müde. Viele Kölner nehmen dieses Jahr am Karneval teil. Der Dom überragt die ganze Stadt. Von seiner Spitze aus muss man eine perfekte Aussicht haben. In Koblenz am Deutschen Eck fließen der Rhein und die Mosel zusammen. Lisa ist so arrogant, sie möchte immer im Mittelpunkt stehen. Willst du mit mir heute Abend einen Film schauen? In dem Wettbewerb hat Michael den zweiten Platz belegt. Der Silberne Bär ist ein Filmpreis, der von der Jury der Berlinale vergeben wird. Der Goldene Bär ist der Hauptpreis der Berlinale. Auf den Autos liegt eine dicke Schicht Schnee. Die Malediven leiden stark unter den Folgen des Klimawandels. Wintersport ist in Deutschland sehr beliebt. Morgens werde ich vom Sonnenschein geweckt. Das ist schön! de Duitse man / de Duitse vrouw de zomer de Alpen Page | 10 de temperatuur de sneeuwvlok de zinsmelodie een broodje shoarma de dag de Keulenaar; de Keulse (Dom) de dom de Rijn het middelpunt de film de wedstrijd de Zilveren beer de Gouden beer de sneeuw de klimaatverandering de wintersport de zonneschijn G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 Deutsch der Berg, die +e das Essen (Sg.) das Lieblingsessen (Sg.) das Eis, die = (das) Köln das Ziel, die +e (das) Berlin (das) Mitteleuropa das Bild, die +er typisch, typischer, am typischsten eine lecker, leckerer, am leckersten italienisch aktuell, aktueller, am aktuellsten touristisch wieder um kein sowie Deutsch Kontext Dieses Jahr fährt Jona mit seiner Familie in die Berge wandern. „Das Essen ist fertig, kommt ihr bitte?“, ruft die Mutter zum Essen. Thomas wünscht sich Nudeln mit Bolognesesoße, das ist sein Lieblingsessen. Kinder können zu jeder Jahreszeit Eis essen. Es macht ihnen gar nichts aus, wie warm oder kalt es draußen ist. Nadine und Mona sind auf dem Weg nach Köln. Sie wollen shoppen gehen. Marco war bei dem Marathon der erste, der durch das Ziel gelaufen ist. Berlin ist eine sehr sehenswerte Stadt. Viele Schulen machen Klassenfahrten dorthin. Deutschland ist ein Land, das in Mitteleuropa liegt. Das Ehepaar steht im Museum vor dem großen Bild und betrachtet es mit großen Augen. Ein typisches Beispiel für Lieblingsessen ist Pizza. Auf einer langen Straße bildet sich plötzlich ein Stau, eine Entenfamilie überquert langsam die Straße. Am leckersten waren die Spaghetti in dem Restaurant, in dem wir gestern gegessen haben. Italienische Restaurants findet man überall auf der Welt. Aus aktuellem Anlass gehe ich heute mit dir ins Kino. Das Deutsche Eck ist ein bekanntes touristisches Ziel in Koblenz. Ich musste ihr immer wieder sagen, dass sie ihre Hausaufgaben endlich macht. Luisa lernt gründlich den Stoff, den sie in der Schule durchgenommen haben, um eine gute Note zu bekommen. Die Menschen, deren Häuser bei dem Erdbeben eingestürzt sind, haben nun kein Zuhause mehr. Kühe, Hühner sowie Schweine sind Tiere auf einem Bauernhof. Kontext Niederländisch de berg het eten het lievelingseten het ijs; ijsje Keulen het doel Berlijn Middeneuropa het schilderij; de afbeelding kenmerkend, typisch een (♀) lekker Italiaans (bijv. nw) aktueel toeristisch weer om geen (♂ + o) als ook Niederländisch Page | 11 G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 mild, milder, am mildesten ganz Wie geht’s? dir nicht so es na super tschüss Seite 12 etw./jmd. mögen: er mag, mochte, hat etw. gemocht surfen: im Internet surfen etw.hören die Disco, die +s der Fußball, die -bälle der Hardrock (nur Sg.) der Hip Hop (nur Sg.) der Basketball, die -bälle Ich esse am liebsten die milden Apfelsorten wie Jonagold oder Elstar. Auf der ganzen Erde gibt es Menschen, die nicht genug zu essen haben. Ihnen müssen wir helfen. „Hey, wie geht's dir?“ „Мir geht´s gut!“ Ich bringe dir dein Buch nächste Woche wieder mit, ich hab es noch nicht ganz gelesen. Ronald will heute nicht zur Schule gehen, er möchte lieber im Bett liegen bleiben. Da es regnet, zieht Michi sich eine Regenjacke an. So wird er nicht nass. Es ist verboten zu stehlen. Na, wie geht es dir? Ich habe schon lange nichts mehr von dir gehört! Das ist ja super, dass das so geklappt hat, wie wir uns das gewünscht haben. „Tschüss, wir sehen uns morgen dann wieder!“ mild Dustin mag besonders gerne Tomaten, früher hat er sie überhaupt nicht gemocht. In seiner Freizeit surft Thomas ständig im Internet. Seine Mutter findet das gar nicht gut. „Hört gut zu, ich sag das nur ein einziges Mal!“ Heute Abend geht Susanne zum ersten Mal mit ihren Freunden in die Disco. „Wer denkt am Samstag an die Fußbälle, die dürfen wir auf keinen Fall hier vergessen?“ Am Samstag startet das berühmte Hardrockfestival. Auch Jan wird hingehen. Meistens hört Klaus Hip Hop, nur sehr selten entscheidet er sich für etwas anderes. „Holt mal bitte die Basketbälle aus dem Schrank, wir wollen jetzt ein paar Übungen mit dem Basketball machen!“ iets / iemand graag mogen, iets lusten heel Hoe gaat het? je (meewerk. vw) niet zo, op deze manier het en super dag, doei, ajuus surfen iets horen de disco de voetbal de hardrock-muziek de Hip-Hop-muziek de basketbal Page | 12 G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 Deutsch der Wortakzent, die +e das Tennis (nur Sg.) das Kino, die +s das Internet (nur Sg.) das Theater, die = das Portugiesisch das Ungarisch das Italienisch das Polnisch ich woher aus andere sie oder wer ja nein Deutsch Seite 13 Kontext Beim Erlernen einer Sprache muss man ganz gezielt auf die Wortakzente achten. Lukas ist ein Profi im Tennis. Er spielt schon seit 10 Jahren. Johanna möchte mit ihrem Freund ins Kino gehen. Es läuft ein Film, den sie sich unbedingt ansehen will. Das Internet ist heutzutage viel genutzt, sei es zum Recherchieren, Chatten oder einfachem Surfen. Unsere Deutschlehrer gehen oft mit uns ins Theater. Im Unterricht sprechen wir dann über die Handlung des Stückes und analysieren dieses genauer. Portugiesisch, Italienisch und Polnisch kann man an unserer Schule lernen, nur Ungarisch wird nicht angeboten. Ich bin heute Morgen so früh aufgestanden, dass ich jetzt total müde bin. „Woher kommst du?“ „Ich komme aus Deutschland, und zwar aus Koblenz.“ „Holst du bitte mal deine Brotdose aus deinem Ranzen, damit ich sie spülen kann!“ Natalie kann nicht einschlafen, sie ist nicht müde genug, aber alle anderen schlafen schon. Die Schneiders gehen heute ins Freibad. Sie wollen das schöne, warme Wetter ausnutzen. „Soll ich den roten oder den blauen Pullover kaufen?“ „Wer hat meine Tasche gesehen? Ich habe sie eben hier abgestellt, nur jetzt ist sie nicht mehr da.“ „Willst du mit uns in die Stadt shoppen gehen?“ „Ja gerne, ich kläre nur noch ab, wann der Bus fährt.“ „Hast du schon etwas gegessen? Willst du mit uns essen?“ „Nein, danke, ich habe zu Hause schon gegessen!“ Kontext Niederländisch de klemtoon het tennisspel Page | 13 de bioscoop het internaat het theater, het toneel het Portugees (als taal) het Hongaars (als taal) het Italiaans (als taal) het Pools (als taal) ik waar vandaan uit andere zij (♀ en mv) of (bij een keuze) wie Ja (als bevestiging) nee(n) Niederländisch G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 etw.ergänzen mitlesen: er liest mit, las mit, hat mitgelesen auswendig lernen jmd. helfen: er hilft, half, hat geholfen etw. buchstabieren jmd. etw. raten: er rät, riet, hat geraten die Zahl, die +en die Wörterbucharbeit, die +en die Karte, die +n der Kasten, die Kästen der Buchstabe, die +n der Umlaut, die +e das Alphabet, die +e dem eins zwei drei vier fünf sechs Deutsch sieben In Aufgabe 3 muss man fehlende Wörter ergänzen. Während der Lehrer den Text laut vorliest, sollen die Schüler mitlesen. iets aanvullen, toevoegen meelezen Als Hausaufgabe sollt ihr die ersten fünf Verse aus den Metamorphosen von Ovid auswendig lernen. Ein Reh hat sich in einem Netz verfangen. Nun helfen wir ihm, so dass es wieder rauskommt. „Buchstabiere mir bitte deinen Nachnamen! Ich weiß nicht, wie man ihn schreibt.“ Der Vater rät seinem Kind, dass es fleißig für die Schule lernt, damit es gute Noten bekommt. Die Zahlen, die sie schreibt, kann man kaum lesen. Sie schreibt so unordentlich. Bevor die Schüler die Lateinlektüre lesen, müssen sie Wörterbucharbeit machen. Es gibt eine Menge Karten: Landkarten, Postkarten, Straßenkarten und noch viele mehr. In dem roten Kasten sammle ich alle meine vollgeschriebenen Hefte, in dem blauen alle meine Klassenarbeiten. Susi schneidet die Buchstaben ihres Namens aus und malt sie bunt an, damit sie diese an ihre Zimmertür hängen kann. „Nenne mir bitte alle Umlaute! Ich will prüfen, ob du gelernt hast!“ Das deutsche Alphabet hat 26 Buchstaben. Dem Hund muss man die Leine anlegen, damit er nicht wegläuft. 1 2 3 4 5 6 Kontext 7 uit het hoofd leren iemand helpen iets spellen iemand iets aanbevelen, een raad geven het getal; het cijfer het werken met het woordenboek de kaart de kist, de grote doos de letter de Umlaut het alfabet, het ABC de (Dativ ♂ en o) een twee drie vier vijf zes Niederländisch zeven Page | 14 G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 acht neun zehn elf zwölf unter später Bingo bitte einmal aha Wie bitte? 8 9 10 11 12 Opa versteckt sich mit uns unter dem Tisch, um Oma zu erschrecken. „Ich habe jetzt noch keinen Hunger, vielleicht später.“ Ein beliebtes Spiel bei alten Leuten ist Bingo, weil es sehr leicht zu verstehen ist. „Kannst du mir bitte den Zucker reichen?“ So fängt fast jedes Märchen an: Es war einmal .... „Aha, da warst du also. Wieso hast du das nicht früher gesagt?“ „Wie bitte? Ich habe nicht verstanden, was du gesagt hast.“ acht negen tien elf twaalf onder later het Bingo-spel alstjeblieft, alstublieft een keer; eens; ooit; Aha (uitroep) Pardon? Page | 15 G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 Lektion 2 Seite 14 Deutsch etw. ankreuzen etw. / jmd. finden: er findet, fand, hat gefunden die Biologie (nur Sg.) die Mathematik (Mathe) (nur Sg.) die Klasse, die +n die Geschichte, die +n die Kunst, die Künste die Geografie (nur Sg.) die Ethik, die +en die Religion, die +en die Physik (nur Sg.) die Chemie (nur Sg.) die Sozialkunde (nur Sg.) die Informatik (nur Sg.) die Aussprache, die +n Kontext Niederländisch Auf dem Fragebogen musste man nur iets aankruizen die richtigen Antworten ankreuzen. Das war überhaupt nicht schwer. Als Mark mit seinem Vater im Wald iets / iemand vinden gewesen ist, hat er unter dem Laub einen Toten gefunden. Marion mag besonders gerne die Biologie, sie möchte später Biologie studieren. In Mathe ist Jakob ein Profi, er löst die Aufgaben in Blitzgeschwindigkeit. Sobald der Lehrer in die Klasse kommt, wird es still und alle setzten sich auf ihre Plätze. Meine Oma hat mir früher immer zum Einschlafen eine Geschichte erzählt. Es ist eine Kunst, solch akrobatische Künste zu beherrschen. In der Schule wird Geografie gelehrt, bei uns heißt das Erdkunde. Dieses Jahr haben sich viele Schüler für Ethik entschieden, weil sie den Religionslehrer nicht mögen. Ich muss für Religion lernen, wir schreiben nächste Woche eine Klausur. Physik ist eine interessante Wissenschaft, die viele Vorgänge in der Welt erklärt. Chemie macht Spaß,wir machen viele spannende Experimente. In Sozialkunde beschäftigt man sich nicht nur mit aktuellen politischen Themen, sondern auch mit dem Aufbau der Regierung, Rechten, Wirtschaft und vielen anderen interessanten Themen. In Informatik lernen wir den Computer zu bedienen. In den Fremdsprachen achten die Lehrer ganz genau auf die richtige Aussprache. biologie wiskunde het lokaal; de klas het verhaal de kunst aardrijkskunde de ethiek de godsdienst; de religie natuurkunde scheikunde maatschappijleer Informatica, nieuwe media de uitspraak Page | 16 G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 Deutsch der Stundenplan, die -pläne der Montag, die +e der Dienstag, die +e der Donnerstag, die +e der Freitag, die +e der Samstag, die +e der Sonntag, die +e der Sport (nur Sg.) das Schulfach, die -fächer das Halbjahr, die +e das Wochenende, die +n das Englisch das Französisch welchunser, unsere aber jeder, jedes, jede anders Kontext Am ersten Tag nach den Ferien verkünden die Lehrer den neuen Stundenplan. Am Montag habe ich immer Handballtraining. Darauf freue ich mich schon das ganze Wochenende. Am Dienstag wollen wir einen Ausflug in den Zoo machen. Hoffentlich haben wir gutes Wetter. Mein Vater hat am Donnerstag Geburtstag. Ich habe noch kein Geschenk für ihn. Am Freitag kommen Oma und Opa zu Besuch. Der Samstag ist der beste Tag in der Woche. Am Samstag kann ich ausschlafen. Es sind noch drei Sonntage, die vergehen müssen, bis ich endlich 18 werde. Jeden Mittwoch haben wir in der Schule Sport. In jedem Schulfach werden wir von einem anderen Lehrer unterrichtet. Das zweite Halbjahr vergeht immer viel schneller als das erste. Ich freue mich die ganze Woche auf das Wochenende, aber wenn es endlich da ist, vergeht es viel zu schnell. Es ist wichtig wenigstens ein bisschen Englisch zu können. Deshalb wird Englisch an der Schule unterrichtet. Es ist vorteilhaft Französisch zu sprechen, wenn man nach Frankreich in Urlaub fährt. Welch ein schöner Ort. Unsere Klassengemeinschaft ist sehr angenehm. Wir schließen niemanden aus. Heute ist ein sonniger Tag, aber zwischendurch regnet es. Jeder von den Sportlern wurde für seine Leistung geehrt, auch wenn er nicht Sieger war. „Wenn du es anders machen willst, kannst du das gerne tun. Meine Lösung war nur ein Vorschlag.“ Niederländisch het lesrooster de maandag Page | 17 de dinsdag de donderdag de vrijdag de zaterdag de zondag de sport het schoolvak het halve jaar, semester het weekend het Engels (als taal) het Frans (als taal) welk, wat onze (bezittelijk vnw ♂ en o), onze (bez.vnw ♀ en mv) maar iedere (♂), ieder (o), iedere (♀) anders, op een andere manier G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 Seite 15 Deutsch etw. bilden die Jahreszeit, die +en die Gruppe, die +n der Wochentag, die +e der Herbst, die +e der Frühling, die +e der Sommer, die = der Winter, die = der Januar, die +e der Februar, die +e der März, die +e der April, die +e der Mai, die +e der Juni, die +s der Juli, die +s der August, die +e der September, die = Kontext Für diese Aufgabe müssen wir zuerst drei Gruppen bilden. Es gibt vier Jahreszeiten. Allerdings ist der Sommer die schönste von allen, behauptet Anna. Auf dem Schulhof sammeln sich die Schüler in Gruppen. „Ich weiß, dass heute der 07.08. ist, aber welchen Wochentag haben wir heute?“ Im Herbst werfen die Bäume ihre braunen Blätter ab, sodass das ganze Laub sich auf dem Boden sammelt. Der Frühling zeichnet sich dadurch aus, dass nun die Blumen aus dem Boden sprießen, die Vögel fangen an zu zwitschern, das Wetter wird wieder besser. Im Sommer fahren viele Menschen ans Meer. Sie wollen die Sonne und Wärme und das Meer genießen. Im Winter stehen in den Vorgärten weiße Schneemänner, die die Kinder mit Mühe gebaut haben. Der Januar ist der erste Monat im Jahr. Im Februar ist die Karnevalszeit, in der die ganzen Narren ihren Spaß haben. Laura hat am 19. März Geburtstag. Sie will ihren 18. groß feiern. Der April, der April macht, was er will. Niederländisch iets vormen Im Mai sind viele Feiertage, an denen deutsche Schüler Schulfrei haben. Jedes Jahr im Juni fahren wir mit meinen Großeltern ein Wochenende lang in ein Wellnesshotel. Dieses Jahr im Juli sind wir nach Frankreich in den Sommerurlaub gefahren. Im August beginnt wieder die Schule, die Ferien sind dann leider zu Ende. Am 9.September ist eine riesige Party geplant, zu der ich auf jeden Fall gehen will. mei het jaargetijde de groep de dag van de week de herfst de lente, het voorjaar de zomer de winter januari februari maart april juni juli augustus september Page | 18 G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 Deutsch der Oktober, die = der November, die = der Dezember, die = der Monat, die +e der Geburtstag, die +e euer, euer, eure wann wir ach Kontext „Heute ist der 24.Oktober. Weißt du wer da Geburtstag hat?“ Im November steigt bei den Kindern langsam die Spannung und Vorfreude auf Weihnachten. Am 31. Dezember ist Silvester. Julia lädt viele Freunde ein, um mit ihnen in das neue Jahr zu feiern. Ich habe das Taschengeld für diesen Monat noch gar nicht erhalten. Irgendwas ist da nicht richtig. „Wann hast du Geburtstag? Ich will den auf keinen Fall vergessen?“ „Was schenkt ihr denn eurer Mama zum Muttertag? Die üblichen Blumen sind ja langweilig!“ „Wann kommt der Zug?“ „In einer halben Stunde sollte er eintreffen!“ Wir wollen heute Abend grillen. Dazu müssen wir noch alles vorbereiten. „Ach, was ist denn da passiert! Das darf doch wohl nicht wahr sein!“ Niederländisch oktober Kaum hatte der Lehrer das ausgesprochen, stürmten die Schüler aus dem Klassenzimmer. iets uitpraten, uitspreken Täglich sollte man zwei Liter trinken. iets drinken Wenn Marcel nach Hause kommt, isst er zunächst etwas. Heute Mittag gibt es Pizza, mein absolutes Lieblingsessen. Affen sind dafür bekannt, dass sie gerne Bananen essen. Das Bananeneis ist mit Bananenscheiben dekoriert. iets eten Wer die Mandel im Erdbeerkuchen findet, muss spülen. Anna ist ganz verrückt nach Tropicalsauce, doch gibt es die leider nicht überall. Schokolade vertreibt Traurigkeit. Deshalb iss ein Stück Schoko und dir geht es wieder besser! de amandel november Page | 19 december de maand de verjaardag jullie (bezittelijk vnw ♂ en o), jullie (bez.vnw ♀ en mv) wanneer wij oei Seite 16 etw. aussprechen: er spricht aus, sprach aus, hat ausgesprochen etw. trinken: er trinkt, trank, hat getrunken etw. essen: er isst, aß, hat gegessen die Pizza, die +s, auch „Pizzen“ die Banane, die +n die Bananenscheibe, die +n die Mandel, die +n die Tropicalsauce, die +n die Schokolade, die +n (Schoko) de pizza de banaan het plakje banaan de tropicalsaus de chocola G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 Deutsch die Sahne (nur Sg.) die Schokosauce, die +n die Pizza Margherita die Tomate, die +n die Salami, die +s die Bratwurst, die -würste die Person, die +en der / das Joghurt, die +s der / das Naturjoghurt, die +s der Becher, die = der Kaffee, die +s der Milchkaffee, die +s der Cappuccino, die +s der Tee, die +s der Käse, die = der Oregano (nur Sg.) das Schokoladeneis (nur Sg.) das Stracciatellaeis (nur Sg.) das Mineralwasser, die = das Cafe´, die +s Kontext Die Sahne darf auf einem Erdbeerkuchen niemals fehlen. Kai bestellt ein Schokoladeneis mit ganz besonders viel Schokosauce. Tanja isst nur Pizza Margherita. Jedesmal bestellt sie sich diese. Ich esse keine Tomaten, dafür aber Ketchup und Tomatensauce. Mein Papa hat mir ein Brötchen mit Salami gemacht. Das kleine Kind quängelt, weil es Hunger hat. Die Eltern kaufen ihm eine Bratwurst im Brötchen. Jonas ist keinesfalls schüchtern. Er geht einfach auf fremde Personen zu und spricht sie an. Als Nachtisch gibt es bei meiner Oma immer Joghurt mit Cornflakes. Wir müssen unbedingt noch Naturjoghurt kaufen. Im Kühlschrank konnte ich keinen mehr finden. Franziska bestellt sich einen Schokobecher. Sie liebt Schokolade. Jeden Morgen trinkt Papa eine Tasse Kaffee, damit er wach wird. Während die anderen Eis essen, trinkt Herr Meirer einen Milchkaffee. Der Cappuccino ist hier ziemlich teuer, bestimmt ist er ganz besonders gut. Wenn dir kalt ist, trink eine Tasse heißen Tee. Danach ist dir wieder warm. „Kannst du mir bitte den Käse aus dem Kühlschrank mitbringen?“ Meine Mama benutzt zum Würzen oft Oregano. Am liebsten esse ich Schokoladeneis mit Schokostückchen. Der kleinen Katharina ist ihr Stracciatellaeis aus der Hand gefallen. Jetzt liegt es auf dem Boden. Beim Sport trinkt man am besten Mineralwasser, das löscht den Durst. Sonntags ist das Cafe´ immer ziemlich gut besucht. Besonders wenn dazu noch schönes Wetter ist. Niederländisch de slagroom de chocoladesaus de pizza Margherita de tomaat de salami de braadworst de persoon de yoghurt Biogarde yoghurt de (ijs-/drink)beker de koffie de koffie verkeerd de cappuccino de thee de kaas de oregano het chocoladeijs het straciatellaijs het mineraalwater het theehuis Page | 20 G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 Deutsch gern Kontext „Ich möchte dir gern helfen! Sag mir, was ich machen kann!“ Niederländisch graag „Wie viel kostet dieses Buch?“ „Das ist aus der Werbung. Es kostet 5€.“ Tim irrt in dem Laden umher. Er sucht die Gurken. Der Lehrer merkte nichts davon, dass Anna und Thomas voneinander abgeschrieben haben. Die ersten zehn Vokabel sollen die Schüler bis morgen lernen. Zu einem besonderen Frühstück gehören genau wie Eier auch Brezel. Ulli hat sich drei Kugeln Eis gekauft: Erdbeerre, Waldmeister und Vanille. Beim Vergleich der Qualität verschiedener Produkte kann man deutliche Unterschiede erkennen. Mein Freund hat mir zu Valentinstag einen Rosenstrauß geschenkt. Die Zeitung veröffentlichte meinen Artikel direkt auf der zweiten Seite. Auf meinem Personalausweis ist ein Passfoto, auf dem ich gerade Sonnenbrand im Gesicht habe. In den nächsten Ferien fahren wir auf Hawaii. 13 14 15 16 17 18 19 20 30 40 50 60 70 80 90 100 Ich mag Biologie und Musik, ganz besonders gern aber mag ich Mathe. kosten Seite 17 kosten etw. / jmd. suchen etw. merken etw. lernen die Brezel, die +n die Kugel, die +n der Vergleich, die +e der Rosenstrauß, die -sträuße der Artikel, die = das Passfoto, die +s (das) Hawaii dreizehn vierzehn fünfzehn sechzehn siebzehn achtzehn neunzehn zwanzig dreißig vierzig fünfzig sechzig siebzig achtzig neunzig (ein)hundert besonders iets / iemand zoeken iets opmerken iets leren de brezel het bolletje; de kogel de vergelijking de bos rozen het artikel de pasfoto Hawaii dertien viertien vijftien zestien zeventien achttien negentien twintig dertig viertig vijftig zestig zeventig tachtig negentig (een)honderd in het bijzonder, vooral Page | 21 G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 Deutsch nur original farbig besser (Komp. von „gut“) immer Kontext Die ganze Woche über hatte Philipp sich auf einen Test vorbereitet, nur heute hat er nicht mit einer Überprüfung gerechnet. – So ein Mist aber auch! Ich habe die originale Urkunde, die Kopie habe ich weggeschmissen. Farbige Hefte sind viel schöner als weiße. Es ist besser, wenn du dich jetzt mal duschen gehst. Du stinkst. Immer wenn ich den Wecker höre, drehe ich mich nochmal rum. Niederländisch alleen maar origineel kleurrijk beter steeds, altijd, immer Page | 22 G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 Lektion 3 Seite 18 Deutsch aussehen: er sieht aus, sah aus, hat ausgesehen die Mode, die +n die Familie, die +n die Bluse, die +n die Saison, die +s die Jacke, die +n die Alternative, die +n die Hose, die +n der Trend, die +s der Ring, die +e der Klassiker, die + der Pullover, die + der Stil, die +e der Schuh, die +e das Top, die +s das T-Shirt, die +s das Detail, die +s das Frontprint, die +s trendig, trendiger, am trendigsten rosa Kontext „Du siehst heute echt gut aus! Das Kleid steht dir!“ Niederländisch eruit zien Jedes Jahr wechselt die Mode. de mode In den Ferien fahre ich mit meiner Familie nach Italien in Urlaub. Die hellblaue Bluse, die noch in meinem Schrank hängt, ist mir zu klein. Die Saison ist beendet, jetzt haben wir erst einmal Spielpause. Kathrin zieht sich eine Jacke an, ihr ist zu kalt. Als Alternative kann ich dir noch eine Suppe anbieten. Martins Hose ist gerissen, als er Inliner gefahren ist. Momentan sind wieder große Sonnenbrillen der Trend. Der goldene Ring schmückt Sarahs Hand. Er soll ihr Glück bringen. Goethes Faust ist ein typischer deutscher Klassiker. Wenn mir kalt ist, ziehe ich mir einen Pullover an. Nein, das ziehe ich nicht an! Das ist echt nicht mein Stil. Auf der Autobahn liegt ein einzelner Schuh. Wem gehört dieser? Im Sommer trägt Sofie Tops und kurze Hosen. Anton trägt ein farbiges T-Shirt. het gezin „Erzähl mir alles, alles bis ins kleinste Detail!“ Sie trägt ein teures T-Shirt mit Frontprint. Meine Eltern tragen trendige Kleidung, sie sind nicht so altmodisch wie mancher denkt. Das rosa Schweinchen ist mein Glücksbringer. het detail de blouse het seizoen de jas het alternatief de broek de trend de ring het klassieke werk de trui de stijl de schoen het topje het T-shirt een print aan de voorkant trendy roze Page | 23 G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 Deutsch weiß Kontext Die weiße Taube ist ein Zeichen für Hoffnung. warm, wärmer, „Ich bin so am frieren, ich brauche am wärmsten ganz dringend eine warme Dusche.“ absolut „Das ist absolut kindisch, was du da machst! Bitte achte mal darauf! Du bist schließlich schon 15!“ cool, cooler, Die Party am Wochenende war echt am coolsten cool, aller Aufwand dafür hat sich gelohnt. perfekt, perfekter, Caro hat perfekte Arbeit geleistet. Der am perfektesten Lehrer gratuliert ihr. topaktuell (aktueller, Die Mädchen in unserer Klasse haben am aktuellsten) immer die topaktuellen Klamotten, Accessoire und Schuhe. supercool (cooler, „Gibt es bei euch auf der Schule auch am coolsten) solche supercoolen Typen?“ „Ich glaube, die gibt es überall.“ lila Nadine hat eine lila Blume für ihre Mutter gekauft, um ihr ein Geschenk zu machen. gelb Man sieht die kleine Maike im gelben Sonnenblumenfeld gar nicht. blau Der Himmel ist heute ganz blau und wolkenlos. grün Unser Hund schiebt sich über die grüne frische Wiese hinter dem Haus. rot Ich verschenke ganz besonderen Menschen ein rotes Herz. braun Im Wald fallen Insekten und andere kleine Tiere auf dem braunen Waldboden gar nicht auf. grau Wenn der Himmel grau wird, versteckt sich Franzi unter der Decke in ihrem Bett. schwarz Eine schwarze Katze soll am Freitag dem 13. angeblich Unglück bringen. Seite 19 etw. / jmd. beschrei- Wir sollen das Bild, das wir an der ben: er beschreibt, wand sehen, im Detail beschreiben. beschrieb, hat beschrieben etw. vergleichen: er Es ist ganz interessant verschiedene vergleicht, verglich, Interpretantionen von einem Thema hat verglichen zu vergleichen. die Grammatik, Nicht nur Vokabeln muss man lernen, die +en sondern die Grammatik ist genauso wichtig zu beherrschen. Niederländisch wit warm absoluut, beslist cool, vet, gaaf perfect topactueel, zeer actueel heel erg cool paars geel blauw groen rood bruin grijs, grauw zwart iets / iemand beschrijven iets vergelijken de grammatica Page | 24 G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 Deutsch die Rose, die +n die Gitarre, die +n die Hand, die Hände der Plural, die +e der DJ = Discjockey, die +s der Mann, die Männer das Bild, die +er das Baby, die +s das Herz, die +en Kontext „Ich schenke dir eine rote Rose, weil ich dich liebe!“ Die Lehrerin begleitet den Gesang ihrer Schüler mit der Gitarre. Zur Begrüßung reicht man sich höflicherweise die Hände. Manche Wörter gibt es nur im Plural, der Mehrzahl. Der Discjockey legt die Musik auf und die ganze Menschenmasse beginnt zu tanzen. Ich habe gestern einen Mann gesehen, der mindestens doppelt so groß war wie ich. An den Wänden hängen viele Kinderbilder, die schöne Erinnerungen wecken. Seitdem das Baby zu Hause ist, habe ich nachts kein Auge zu bekommen. Ich bin so aufgeregt, mein Herz schlägt ganz schnell. Niederländisch De roos Maria ordnet ihre Bücher der Größe nach. Was würde man nur ohne eine Mutter machen? Meine Schwester ärgert mich heute schon die ganze Zeit. Sonja hat diese Woche sturmfrei. Ihre Eltern sind in Urlaub gefahren. Als ich fünf Jahre alt war, sind meine Großeltern mit mir nach Paris gefahren. Am Wochenende kommt meine Cousine zu uns, ich habe sie schon lange nicht mehr gesehen. Maries Tante hat einen bissigen Hund. Jeder hat Angst vor ihm. Meine Großmutter ist die allerbeste Kuchenbäckerin. Lisa ist krank und muss zu Hause bleiben, während ihre Geschwister in der Schule sind. Daniel hat einen älteren Bruder und eine 3 Jahre jüngere Schwester. iets ordenen de guitaar de hand het meervoud de dj de man de afbeelding de baby het hart Seite 20 etw. ordnen die Mutter, die Mütter die Schwester, die +n die Eltern (Pl.) die Großeltern (Pl.) die Cousine, die +n die Tante, die +n die Großmutter, die -mütter die Geschwister (Pl.) der Bruder, die Brüder de moeder de zus de ouders de grootouders het nichtje (dochter van oom of tante) de tante de grootmoeder de broers én/of zussen de broer Page | 25 G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 Deutsch der Vater, die Väter der Onkel, die = der Großvater, die -väter (das) Österreich das Pferd, die +e mein, meine Kontext Mein Vater arbeitet den ganzen Tag. Ich sehe ihn nur am Wochenende. In den Ferien will Maja eine Woche mit ihrem Onkel auf dem Kanal fahren. Mit dem Großvater kann man allen Unsinn machen, er ist einfach der beste. Meine Großeltern wohnen in Österreich. In zwei Wochen wollen wir sie besuchen. Anna liebt Pferde. In ihrer Freizeit ist sie die ganze Zeit bei ihnen. Mein Handy liegt nicht mehr auf dem Tisch. Wer hat es versteckt? Niederländisch de vader Familie Müller nimmt heute an dem Familienquiz teil, sie haben sich gut vorbereitet. Unser Hund Bobo ist schon ziemlich alt, jedoch ist unsere Katze schon älter. „Sehr gut, endlich hast du es richtig gemacht! Ich bin stolz auf dich!“ de familiequiz de oom Page | 26 de grootvader Oostenrijk het paard mijn (bezittelijk vnw ♂ en o), mijn (bez.vnw ♀ en mv) Seite 21 das Familienquiz, die = alt, älter, am ältesten richtig oud juist G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 Lektion 4 Seite 24 Deutsch über etw. nachdenken: er denkt nach, dachte nach, hat nachgedacht etw. wissen: er weiß, wusste, hat gewusst auf etw. achten etw. brauchen die Jugend (nur Sg.) die Information, die +en die Zeitung, die +en der / die Jugendliche, die +n der Name, die +n der Radio-, Video-, Foto-, Zeitungsworkshop, die +s das Hobby, die +s das Medium, die Medien das Camp, die +s das Thema, die Themen Kontext Susanne kann nicht einschlafen. Sie denkt darüber nach, was morgen passieren wird. Niederländisch nadenken „Wie ihr alle wisst, treffen wir uns morgen pünktlich um 8 Uhr!“ iets weten, kennis hebben van Im Straßenverkehr ist unbedingt auf die Ampeln und Verkehrszeichen zu achten. Ich brauche unbedingt eine Brille, ich sehe ohne Brille nichts. „Die Jugend von heute ist wirklich unverschämt, wir waren nicht so!“, hört man oft von alten Menschen. Um Informationen zu einem bestimmten Thema zu finden, suche im Internet oder in der Bibliothek. Jeden Morgen liegt bei uns die Zeitung vor der Haustüre. Auf der gegenüberliegenden Seite der Straße steht eine Gruppe von Jugendlichen, die laut lachen. Luisa beschriftet alle ihre Bücher und Hefte mit ihrem Namen. Während der Projekttage werden verschiedene Workshops angeboten: Radioworkshop, Videoworkshop, Fotoworkshop und Zeitungsworkshop. Man kann frei wählen, an welchem man teilnimmt. „Was sind deine Hobbys? Ich spiele Tennis, lese gerne und spiele Klavier.“ Zur Präsentation unserer Arbeiten sollen wir Medien nutzten, die uns zur Verfügung stehen. Viele Kinder aus meiner Klasse nehmen in den Ferien an einem Sommer-Camp teil. Das heutige Thema lautet: In welchen Lebensumständen leben die Kinder in Indien? op iets letten iets nodig hebben de jeugd de informatie de krant, het dagblad de jongere (♂), de jongere (♀) de naam de radio-, video-, foto-, krantenworkshop de hobby het middel, de media het kamp het onderwerp, het thema Page | 27 G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 Deutsch das Video, die +s das Radio, die +s interessant, interessanter, am interessantesten warum Seite 25 spielen lesen: er liest, las, hat gelesen schreiben: er schreibt, schrieb, hat geschrieben etw. mischen die Verbkonjugation, die +en der Krimi, die +s der Vokalwechsel, die = das Personalpronomen, die = das Verb, die +en auch er sie falsch Seite 26 etw. sehen: er sieht, sah, hat gesehen mit jmd. telefonieren Kontext Die Videogruppe dreht ein Video von dem Theaterstück, das wir gerade eingeübt haben. Im Radio läuft heute keine gute Musik. Das erste Thema finde ich langweilig, das zweite wesentlich interessanter. Niederländisch de video Warum sollen wir noch hier bleiben, es ist doch alles sauber? waarom de radio interessant Die Kinder spielen mit einem roten spelen Ball. Meine Mutter genießt es, in ihrer lezen Freizeit ein Buch zu lesen. Ich schreibe meinen Freunden immer schrijven eine Postkarte aus dem Urlaub. Bevor das Spiel beginnt, müssen die Karten erst gemischt werden. „Welche Verbkonjugationen kennt ihr schon? Wir wollen heute nämlich eine neue kennenlernen.“ Bei Regenwetter legt man sich am besten mit einem spannenden Krimi und einer heißen Tasse Tee ins Bett. Bei einigen starken Verben tritt ein Vokalwechsel von e nach i in der 2. und 3. Person Singular auf. Als Hausaufgabe sollen wir eine Tabelle mit allen Pronomen, die wir schon kennen anlegen. Dazu gehören natürlich auch die Personalpronomen. Verben beschreiben Tätigkeiten, Geschehen und Zustände. Nicht nur meine Oma hat einen Hund, sondern auch wir haben einen. Peter liegt schon den ganzen Tag im Bett. Er ist krank. Karo fährt zu ihrer Oma. Sie möchte ihr Blumen bringen. Leider ist die Antwort falsch. Versuche es erneut. (ver)mengen, mixen In der Ferne sehe ich eine Kutsche kommen. Heute Abend werde ich mit meinem Freund telefonieren. Wir haben uns viel zu erzählen. iets zien de tijds-en persoonsvormen van een werkwoord de detective (boek) de klinkerverandering het persoonlijk voornaamwoord het werkwoord ook hij (pers. vnw ♂) zij (pers. vnw ♀ en mv) fout, onjuist met iemand bellen Page | 28 G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 Deutsch etw. zeichnen jmd. grüßen die Leute (Pl.) der Volleyball, die +bälle der Freund, die +e der Computer, die = der Gameboy, die +s der Freak, die +s der Soundtrack, die +s der Handball, die +bälle (das) Aerobic (nur Sg.) außerdem genial, genialer, am genialsten ciao hi freundlich, freundlicher, am freundlichsten Seite 27 die CD, die +s die Position, die +en die Frage, die +n die Antwort, die +en Kontext In Kunst sollen wir ein Gemälde von einer Frau zeichnen. Wenn ich jemandem begegne, grüße ich immer freundlich. Die Leute stehen vor dem Museum Schlange. Wir müssen unbedingt einen Volleyball mit an den Strand nehmen! Morgen gehe ich mit meinem Freund ins Kino. Mein Computer ist kaputt, was soll ich jetzt nur machen? Thomas packt seinen Gameboy in den Rucksack. So kann er ihn auf der langen Busfahrt benutzen. „Du bist so ein Freak! Den ganzen Tag sitzt du vor dem Computer. Du machst nichts anderes mehr.“ Der Soundtrack von dem Kinofilm, den ich gestern gesehen habe, geht mir nicht mehr aus dem Ohr. Ich muss meinen Handball in meine Sporttasche einpacken, morgen habe ich Training. Jeden Dienstagabend geht meine Mutter zum Aerobic. Ich will jetzt endlich nach Hause fahren, weil es fängt gleich an zu regnen. Außerdem bekommen wir gleich noch Besuch. Die Idee ist einfach genial, so machen wir es. „Ich bin dann weg. Ciao!“ „Hi, wie geht es dir?“ Das Mädchen von gegenüber ist immer sehr freundlich. Niederländisch iets tekenen Gestern habe ich mir eine neue CD gekauft. „Auf welcher Position spielst du eigentlich in deiner Handballmannschaft? Bist du im Tor?“ „Ich habe eine Frage an dich: wann hast du mal wieder Zeit, dass wir uns treffen können?“ Ich hätte gerne eine Antwort auf meine Frage! de cd iemand (be)groeten de mensen de volleybal de vriend de computer, pc de gameboy de freak de soundtrack, de filmmuziek de handbal aerobic bovendien geniaal, grandioos, geweldig ciao, dag, doei, ajuus hoi vriendelijk de positie de vraag het antwoord Page | 29 G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 Deutsch die Aussage, die +n die Zeile, die +n die DVD, die +s der Pop (nur Sg.) der Partner, die = das Beispiel, die +e das Kreuz, die +e das Handy, die +s Seite 28 bedeuten etw. gewinnen: er gewinnt, gewann, hat gewonnen erscheinen: er erscheint, erschien, ist erschienen die Unterschrift, die +en die Zeichnung, die +en die Stunde, die +n die Figur, die +en die Comic-Story, die +s die Violine, die +n die Story, die +s der Comic, die +s der Internationalismus, die Internationalismen Kontext Es steht Aussage gegen Aussage. Wer sagt die Wahrheit? Wer lügt? Die erste Zeile soll frei gelassen werden. Heute Abend wollen wir zusammen eine DVD schauen. Momentan ist der Pop eine beliebte Musikrichtung. „Sucht euch einen Partner und bearbeitet die Arbeitsaufträge!“ Das ist ein gutes Beispiel dafür, wie man es nicht machen sollte. Oben auf der Bergspitze steht das berühmte Gipfelkreuz. Ich habe irgendwo mein Handy liegen lassen. Wo ist nur mein iPhone? Niederländisch de uitspraak, het gezegde de regel de dvd de pop(muziek) de partner het voorbeeld het kruis het mobieltje Das bedeutet, dass ich morgen ganz betekenen früh aufstehen muss. Das letzte Spiel haben wir gewonnen. iets winnen Jetzt sind wir Meister. Mir ist ein helles Licht heute Nacht im Traum erschienen. verschijnen, op komen duiken Meine Eltern müssen unter die Klassenarbeit noch ihre Unterschrift setzten. Annas Zeichnung ist besonders schön. Sie hat sich viel Mühe gegeben. Stunde um Stunde vergeht, und wir sind immer noch nicht angekommen. Diese Figur darf man nicht berühren, sie ist sehr zerbrechlich. In der Comic-Story geht es um einen Schiffsbruch mitten auf dem Meer. Sie packt ihre Violine aus und fängt an zu spielen. Das war eine gute Story, erzähl noch mehr davon! Schon seit ich lesen kann, lese ich regelmäßig Comics. Internationalismus ist ein Wort, das in vielen anderen Sprachen auch benutzt wird. de handtekening de tekening het uur het figuur, het beeld(je) het verhaal van de comicstrip de viool het verhaal ce comicstrip het internationalisme; de woorden die internationaal bijna hetzelfde zijn Page | 30 G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 Deutsch der Zeichenwettbewerb, die +e der Job, die +s der Traum, die Träume der Kinofilm, die +e der Steckbrief, die +e der Geburtsort, die +e das Manga, die +s das Buch, die Bücher das Magazin, die +e (das) Duisburg das Comic-Buch, die -Bücher das Klavier, die +e das Badminton (nur Sg.) das Skimboarding (nur Sg.) das Alter, die = geboren ihr, ihre erste japanisch zuerst eigen Kontext Niederländisch Bei dem Zeichenwettbewerb hat Peter de tekenwedstrijd den 2. Platz gemacht. Kai sucht einen neuen Job. Heute Nacht hatte ich einen Traum: Ich war ein Vogel und konnte fliegen. „In welchen Kinofilm sollen wir denn gehen?“ An den Wänden hängen Steckbriefe der Schüler. Mein Geburtsort liegt ganz in der Nähe von meinem jetztigen Wohnort. Tim liest gerne Mangas, seine Mutter findet das nicht so gut. In dem Regal stehen viele Bücher: Krimis, Liebesromane, Lexika und viele andere. In den Magazinen, die in der Küche liegen, sind leckere Rezepte. Am Wochenende fahren wir nach Duisburg zu meiner Tante. Im Spielzimmer liegt ein Comic-Buch auf dem Boden. In der Ecke steht ein verstaubtes Klavier. Da hat schon lange niemand mehr drauf gespielt. Freitagsabends gehen wir immer Badminton spielen, das ist ein Ritual. Skimbaording ist eine Wassersportart, die auf dem Prinzip des Aquaplanings basiert. Das Alter spielt überhaupt keine Rolle, hier geht es nur um die Größe. Ich wurde in Koblenz geboren. Ihre Schwester heißt Tanja, sie ist gestern geboren. In der ersten Nacht habe ich überhaupt nicht gut geschlafen. Diese japanischen Schriftzeichen sagen mir überhaupt nichts. Zuerst werde ich etwas trinken, dann will ich weiterschauen, was ich mache. Ich habe schon ein eigenes Auto. de job, de baan, het bijbaantje de droom de bioscoopfilm het profiel de geboorteplaats de manga het boek het magazine, het tijdschrift Duisburg comicstrips gebonden als boek de piano, het klavier badminton skimboarding De leeftijd geboren jullie (pers. vnw); hun (bez. vnw.), haar (bez. vnw) eerste Japans (bijvoegl. nw) eerst van zichzelf Page | 31 G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 Deutsch einfach, einfacher, am einfachsten Kontext Das ist ganz einfach, mach es dir nicht so schwer! Niederländisch makkelijk, eenvoudig Page | 32 G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 Lektion 5 Seite 30 Deutsch wohnen kommen: er kommt, kam, ist gekommen die Größe, die +n die Geburt, die +en die News (Pl.) die Börse, die +n die Datei, die +en die Datenbank, die +en die Kurzbiografie, die +n der Kontakt, die +e der Vorname, die +n der Familienname, die +n der Zwillingsbruder, die -brüder der Wohnort, die +e der Beruf, die +e der Sänger, die = der Schüler, die = der Schauspieler, die = der Fanclub, die +s Kontext Die Leute, die neben uns wohnen, haben uns zum Grillen eingeladen. „Wohin soll ich denn kommen?“; Ich komme aus Koblenz. Woher kommst du? Die Größe der Skulptur ist faszinierend. Am Tag meiner Geburt hat die Sonne geschienen. Die Nachrichtensprecherin, die die News verkündet, trägt ein rotes Kleid. An der Börse werden Wertpapiere, Devisen und bestimmte Waren gehandelt. Ich kann die Datei nicht öffnen. Niederländisch Die Datenbank ist eine Datenorganisation. Der Autor veröffentlichte zusätzlich noch eine Kurzbiografie. Ich halte den Kontakt mit meiner Brieffreundin schon viele Jahre. Mit Vornamen heiße ich Lena. de databank Mein Familienname ist Kaiser. Page | 33 naartoe komen; komen uit, er vandaan komen de groote, de omvang; de maat de geboorte het nieuws de beurs het digitale document de korte biografie het contact de voornaam, de roepnaam de achternaam Mein Zwillingsbruder und ich tragen immer die gleichen Klamotten. Sarahs Wohnort liegt nicht weit vom Meer entfernt. „Welchen Beruf willst du erlernen, wenn du mit der Schule fertig bist?“ Mein Onkel ist ein berühmter Sänger. de tweelingbroer Die Schüler sitzen in dem Klassenzimmer und warten auf den Lehrer. Nach der Aufführung besteht die Möglichkeit mit den Schauspielern zu reden. Jeder Verein bringt seinen eigenen Fanclub zu dem Turnier mit. Er soll sie anfeuern. de leerling de woonplaats het beroep de zanger de acteur de fanclub, de supportersclub G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 Deutsch der Fanartikel, die = der Beitrag, die Beiträge der Link, die +s der Kalender, die = der Tennisspieler, die = das Quiz, die = das Geburtsdatum, die -daten (das) Leipzig das Schauspielwunder, die = (das) Barcelona (das) Spanien das Autogramm, die +e das Mitglied, die +er das Banner, die = (das) Trübbach das Wortfeld, die +er VIP = very important person, die +s erfolgreich, erfolgreicher, am erfolgreichsten fett, fetter, am fettesten vorbei willkommen Kontext In dem Shop werden viele Fanartikel verkauft. Eure Beiträge sammle ich in dieser Box. Wenn du mir den Link schickst, kann ich mir das zu Hause anschauen. In dem neuen Kalender sind all die Geburtstage noch nicht eingetragen. Erik hat ein Autogramm von dem weltberühmten Tennisspieler bekommen. Wir machen heute ein Quiz, mal sehen wer am weitesten kommt. „Sag mir schnell nochmal dein Geburtsdatum, ich habe es schon wieder vergessen.“ Rafael muss heute nach Leipzig. Er gibt dort ein Konzert. Marcel ist ein echtes Schauspielwunder. Er macht das so gut wie kein anderer. Barcelona ist eine Stadt, die viele Sehenswürdigkeiten bietet. In Spanien werde ich die nächsten drei Wochen verbringen. Die Schauspieler vergeben nach der Aufführung Autogramme. Als Mitglied in dem Verein, hast du viele Vorteile. Auf der Tribüne wird das Banner in die Höhe gehalten. Der Rhein trennt Trübbach von Liechtenstein. „Sammelt alle Begriffe, die euch zum Wortfeld „Sommer“ einfallen!“ Das sind die Plätze, die für VIPs reserviert sind. Niederländisch het artikel dat fans kunnen kopen de bijdrage de link de agenda de tenniser de quiz de geboortedatum, de geboortedag Leipzig het acteerwonder, talent Barcelona Spanje de autogram het lid de vlag, het spandoek de plaats Trübbach het begrippenveld VIP Die Schule hat erfolgreich am succesvol Schönheitswettbewerb der Schulen teilgenommen und den 3. Platz belegt. Im Stall steht ein fettes Schwein. vet Es ist aus und vorbei, jetzt gibt es kein over, uit zurück mehr. Bei uns ist jeder Gast willkommen. welkom Page | 34 G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 Deutsch Kontext herzlich willkommen „Herzlich willkommen auf unserer Gartenparty! Ich hoffe, ihr werdet Spaß haben!“ u.a.= unter Wenn ich wieder komme, ist hier alles anderem richtig sauber, u.a. ist auch der Müll rausgebracht! weiblich Ich habe eine weibliche Katze. männlich Mein Hund aber ist männlich. Seite 31 Niederländisch Hartelijk welkom etw. werfen: er wirft, warf, hat geworfen weiterwerfen: er wirft weiter, warf weiter, hat weitergeworfen etw. vorlesen: er liest vor, las vor, hat vorgelesen die Aufgabe, die +n die Form, die +en Sie warf den Ball ins Wasser und der Hund sprang hinterher. „Ihr müsst den Ball einfach zu eurem Partner weiterwerfen.“ iets gooien, werpen Jeden Abend liest Papa eine GuteNacht-Geschichte vor. iets voorlezen Die Aufgaben, die auf dem Blatt stehen, sind zu bearbeiten. Die Tasse hat eine ungewöhnliche Form, sie sieht gar nicht wie eine normale Tasse aus. Der Junge von nebenan ist hübsch. de opdracht, taak Ich habe den Motor in die einzelnen Teile zerlegt. het (onder)deel Nein, das obere Teil von dem Shirt passt nicht gut. Das Mädchen mit dem roten Tuch kenne ich irgendwoher, ich habe es schonmal gesehen. Das Telefon klingelt, doch niemand hebt ab. Meine beste Freundin wohnt in Stuttgart. Ich möchte sie wieder besuchen. Man unterscheidet Personalpronomen, Possessivpronomen, und welche kennst du noch? Ein Papierflugzeug segelt durch die Klasse. Es kommt von hinten. Vor der Haustür liegt Luki, der Wachhund. Er hat sich dort vor einer Stunde hingelegt. het deel, gedeelte der Junge, die +n der Teil, die +e das Teil, die +e das Mädchen, die = das Telefon, die +e (das) Stuttgart das Pronomen, die = das Papierflugzeug, die +e vor o.a. = onder andere Page | 35 vrouwelijk mannelijk verdergooien de vorm, vormgeving; het uiterlijk de jongen Het meisje de telefoon Stuttgart (in Duitsland: Baden-Württemberg) het voornaamwoord de vlieger voor (plaats en tijd) G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 Deutsch jetzt da fit, fitter, am fittesten nun Kontext Jetzt ist es Zeit, um ins Bett zu gehen. Da der Sturm einige Bäume umgerissen hat, müssen die Waldarbeiter erst wieder aufräumen.; Da bist du ja! Ich habe dich gesucht! Tom ist fit wie ein Turnschuh. Niederländisch nu, op dit moment omdat Alles ist sauber und aufgeräumt. Nun kann es losgehen. nu, op dit moment Mona malt ein Bild für ihre Großeltern. Wir wollen verschiedene Rezepte ausprobieren. In den Ferien reisen wir nach Spanien. Ich freue mich schon riesig. Die Herkunft der Produkte ist auf der Rückseite der Verpackung zu lesen. Am Nachmittag werden verschiedene Aktivitäten angeboten. Es ist interessant, sich mit der Kultur eines fremden Landes zu beschäftigen. Im Sportunterricht steht heute Gymnastik auf dem Plan. Hast du alle Sachen gepackt, die du mitnehmen möchtest? Bevor du anfängst zu schreiben, beantworte die W-Fragen! In einer Stadt ist es laut. Dort ist viel Verkehr. Die Präpositionen: Das sind Wörter, die davor stehen. Sie bestimmen, ob der 3. oder 4. Fall folgt. Es brauchte nur einen Nick mit dem Kopf und alle sprangen direkt auf. Alle versuchen sich nach dem neuen Look zu richten. Ich habe mir das Profil von ihm schon angesehen. In Italien gibt es die beste Pizza und die leckersten Nudeln. Ich möchte mal nach Frankfurt, da soll es schön sein. Ich habe leider kein Interesse an Kunstausstellungen. Ich vertreibe meine Zeit lieber mit Shopping. iets schilderen, tekenen iets uitproberen daar fit Seite 32 etw. malen etw. ausprobieren reisen die Herkunft, die Herkünfte die Aktivität, die +en die Kultur, die +en die Gymnastik (nur Sg.) die Sache, die +n die W-Frage, die +n die Stadt, die Städte die Präposition, die +en der Nick, die +s der Look, die +s das Profil, die +e (das) Italien (das) Frankfurt das Interesse, die +n das Shopping (nur Sg.) reizen (werkwoord!) de afkomst, herkomst de activiteit de cultuur de gymnastiek het spul; de zaak de w-vraag (waarom, wanneer, welke, w...) de stad het voorzetsel de knik het uiterlijk, het uitzien, de look het profiel Italië Frankfurt (in Duitsland: aan de Main / Oder) het interesse het shoppen Page | 36 G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 Deutsch das Meer, die +e das Telefongespräch, die +e das Land, die Länder verrückt, verrückter, am verrücktesten bunt, bunter, am buntesten alle wo lokal Seite 33 passen etw. aufschreiben: er schreibt auf, schrieb auf, hat aufgeschrieben zurückschreiben: er schreibt zurück, schrieb zurück, hat zurückgeschrieben die (E-)Mail, die +s der Star, die +s der Gruß, die Grüße (das) Frankreich viele Grüße Seite 34 einloggen teilnehmen: er nimmt teil, nahm teil, hat teilgenommen die Chance, die +n Kontext Das Rauschen des Meeres ist beruhigend. Ich höre es gerne. Tom hat das letzte Telefongespräch seiner Eltern belauscht, ohne dass sie etwas davon mitbekommen haben. In dem unbekannten Land leben Menschen, die ganz anders aussehen als wir. „Du bist doch verrückt, wieso machst du so etwas?“ Im Garten steht eine bunte Kuh. Niederländisch de zee het telefoongesprek Page | 37 het land; de natie gek bont, kleurrijk Alle Kinder stellen sich in einer Reihe alle auf, dann marschieren sie los. Wo ist denn die nächste Eisdiele? waar? Ich wüsste gerne eine lokale Bäckerei, lokaal, ter plekke damit ich nicht so weit fahren muss. Die Schuhe passen mir nicht mehr. passen, de juiste maat Ich brauche unbedingt neue! hebben „Schreibt euch die Hausaufgaben auf, iets opschrijven damit ihr sie nicht vergesst!“ Tim schreibt mir einfach nicht zurück, wieso nicht? terug schrijven, een antwoordmail/-brief schrijven Es hat „Bling“ gemacht, ich habe eine E-Mail erhalten. Der Star des heutigen Abends ist Adele . Ich schicke liebe Grüße aus dem Urlaub. Frankreich ist bekannt für seinen guten Rotwein. Viele Grüße senden euch die Müllers. de e-mail Zuerst musst du dich einloggen. Gib dazu deine E-Mail-Adresse an und dein Passwort. An der Grillparty werden nicht alle teilnehmen können, viele sind dann noch in Urlaub. inloggen Die Chance beim Lotto ist eins zu einer Millionen. de kans de ster de groet Frankrijk groetjes, groeten deelnemen G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 Deutsch die Schule, die +n die Oberstufe, die +n der Titel, die = Kontext Die Kinder fahren mit dem Bus zur Schule. Maik ist schon in der Oberstufe, er macht bald sein Abitur. Der Titel des Buches klingt sehr spannend, hoffentlich ist das Buch genauso gut. der Chat, die +s das Star-Forum, die -Foren das Idol, die +e (das) Luzern Nachdem Katharina sich einloggt hat, öffnet sich schon der Chat. Luisa sucht im Star-Forum nach ihrer Lieblingssängerin. Das Abbild eines Gottes wird auch Idol genannt. In Luzern findet heute ein großer Marathon statt. Wir fliegen gerade über Neapel. Letzten Sommer haben wir unseren Urlaub in Süditalien verbracht. Am Ende ist man immer schlauer. (das) Neapel (das) Süditalien das Ende, die +n das Smiley, die +s das Textzeichen, die = das Album, die Alben das Konzert, die +e das Problem, die +e einzigonline gleich aktiv, aktiver, am aktivsten jemand genau Tom verschickt in Chats immer Smileys. Welches Textzeichen muss ich setzten, ich kann mir das einfach nicht merken! Mama sortiert sorgfältig die Bilder aus dem Urlaub in das Album ein. Heute Abend werde ich in ein großartiges Konzert gehen. Tom würde gerne mit seinen Freunden in die Stadt gehen, allerdings hat er ein Problem: Er weiß nicht, wie er nachts nach Hause kommen soll. Montag war der einzige Tag, an dem es geregnet hat. „Oh Julia ist online, jetzt kann ich mit ihr chatten.“ Ich muss gleich noch mit meinem Hund rausgehen. Heute war ich sportlich aktiv! Ich habe gejoggt und hatte Handballtraining. Jemand hat sein Buch liegen lassen! Wem gehört das? Genau dahin wollte ich schon immer einmal fahren, jetzt bin ich endlich da. Niederländisch de school de bovenbouw de titel van b.v. een boek; de academische titel (drs., dr., prof.) de chat het sterren-forum het idool Luzern (in Zwitserland) Napels (in Italië) Zuid-Italë het einde de smiley het zinsteken het album het concert het probleem enige online so meteen; gelijk eruitzien actief iemand precies Page | 38 G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 Deutsch hey klar gerade leider eigentlich liebe Grüße Bis dann! Gute Nacht! z.B. = zum Beispiel ok schade uns Mach's gut! danke bis Kontext „Hey, wie geht es dir?“ Na klar komme ich mit euch ins Schwimmbad, bei dem super Wetter! Gerade wollte ich das Haus verlassen, als das Telefon klingelte. Leider kann ich heute nicht kommen, ich liege krank im Bett. Eigentlich wollte Martin schon längst zu Hause sein, wo bleibt er denn? „Sag Michael auch liebe Grüße von mir!“ „Bis dann! Wir sehen uns!“ „Gute Nacht mein Schatz! Schlaf schön!“ Wir können heute irgendetwas Entspannendes machen z.B. an den Strand gehen oder picknicken. „Wir treffen uns dann um 15 Uhr am Brunnen!“ „Ok, ich werde pünktlich sein!“ „Schade, dass du unsere Abschlussfeier verpasst hast, die war einfach genial!“ Wir freuen uns schon auf die Ferien. „Mach's gut, bis zum nächsten Mal!“ „Danke für die Blumen und das Stück Torte! Das war wirklich sehr lieb von dir!“ Bis morgen muss alles gepackt sein, wir wollen dann losfahren. Niederländisch hé zeker / beslist; helder net, zojuist Page | 39 helaas eigenlijk groetjes Tot dan! Welterusten! b.v. = bijvoorbeeld oké jammer ons Hou je taai! Dank je wel, dank u wel tot G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 Lektion 6 Seite 36 Deutsch die Frau, die +en die Bibliothek, die +en die Zeitschrift, die +en die Hausaufgabe, die +n die Halle, die +n die Sporthalle, die +n die Reihenfolge, die +n der Schulraum, die -räume der Raum, die Räume der Computerraum, die -räume der Chemieraum, die -räume das Schulhaus, die -häuser das Klassenzimmer, die = das Projekt, die +e das Experiment, die +e sehr nett, netter, am nettesten Sie Seite 37 experimentieren Kontext Frau Berger wohnt direkt neben der Schule. Die Bibliothek ist heute geschlossen. Niederländisch de vrouw Auf dem Sofa liegt eine Zeitschrift. het tijdschrift „Bitte schreibt euch die Hausaufgaben auf, damit ihr sie nicht vergesst!“ In der Halle nebenan findet eine große Feier statt. Wir gehen jetzt in die Sporthalle, um Basketball zu spielen. Die Aufgaben müssen nicht in der richtigen Reihenfolge bearbeitet werden. Sobald alle Schüler die Klasse verlassen haben, werden die Schulräume abgeschlossen. In dem Raum ist es so warm, ich möchte da nicht reingehen. Der Computerraum ist der beliebteste Raum in der ganzen Schule. Im Chemieraum stinkt es nach faulen Eiern! Das Schulhaus steht leer, es sind Ferien. Im Klassenzimmer laufen die Schüler wie wild umher, was ist da nur los? het huiswerk Die Schüler konnten sich ihr Projekt selber aussuchen. Das Beste bei Chemie: die vielen Experimente! Frau Berger ist eine sehr freundliche Lehrerin. Am nettesten finde ich jedoch Herrn Krempel. „Können Sie mir helfen? Ich finde die Toilette nicht.“ het project Morgen dürfen wir in Chemie endlich wieder experimentieren. experimenteren, proefjes doen de bibliotheek de hal de sporthal de volgorde het schoollokaal de ruimte, de locatie, het lokaal de computerruimte, het computerlokaal het scheikundelokaal het schoolgebouw het leslokaal het experiment zeer, heel aardig U Page | 40 G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 Deutsch lösen etw. ziehen: er zieht, zog, hat gezogen die Pause, die +n die Schulmensa, die +s / -mensen die Klassenarbeit, die +en die Collage, die +n die Internetseite, die +n der Spaß (nur Sg.) der Herr, die +en das Interview, die +s das Spiel, die +e klasse total usw. = und so weiter lecker, leckerer, am leckersten mal Seite 38 die Spaghettibrücke, die +n die Reise, die +n die Anmeldung, die +en Kontext Die Aufgabe war schwer zu lösen, aber ich habe es geschafft. Die Pferde ziehen den schweren Wagen hinter sich her. Niederländisch oplossen, beantwoorden iets trekken In der Pause können sich die Schüler austoben. Mittags treffen sie sich in der Schulmensa, um zu essen. Nächste Woche werden zwei Klassenarbeiten geschrieben, in Mathe und in Deutsch. Die Collage soll zu Hause fertiggestellt werden. Auf der Internetseite kann man sich auch informieren. Dort findet man sogar Bilder. Lehrer ärgern ... das macht Spaß ... de pauze Herr Krause geht den langen Schulflur entlang und schaut nach dem Rechten. Claudia nimmt das Interview mit der Lehrerin auf Kassette auf. ‚Mensch-ärgere-dich-nicht‘ ist ein Spiel. Das ist eine klasse Idee. Komm los! Das machen wir jetzt! „Mich nervt total, dass hier keiner die Hausaufgaben macht!“ „Ich kann euch Gespräche mit den Eltern usw. androhen, aber die Frage ist doch: Was läuft hier falsch?“ Tim hat es geschmeckt. Im Gesicht sieht man noch Spuren von der leckeren Sauce. Mal macht Schule Spaß, mal ist sie einfach stinklangweilig. de heer, meneer Marcel baut eine Spaghettibrücke. De brug gebouwd van spaghetti. Am Tag der Reise war meine Schwester sehr nervös. Schon bei der Anmeldung war man freundlich zu uns. de reis Page | 41 de schoolkantine, cafetaria van school het proefwerk, de repetitie de collage de website het plezier het interview, het vraaggesprek het spel geweldig, fantastisch totaal, volledig enz. = enzovoorts lekker, smakenlijk een keer de inschrijving G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 Deutsch die Anzeige, die +n die Spaghetti (Pl.) die Schere, die +n die Bingo-Karte, die +n die Schulsachen (Pl.) der Sinn, die +e der Abgabetermin, die +e der Preis, die +e der Radiergummi, die +s der Heißkleber, die = der Kugelschreiber, die = der Bleistift, die +e der Taschenrechner, die = der Rucksack, die -säcke das Heft, die +e das Lineal, die +e das Physikbuch, die -bücher Seite 39 die Quartett-Karte, die +n die Kleidung (nur Sg.) der Akkusativ, die +e das Wasser (nur Sg.) Kontext In der Anzeige habe ich gelesen, dass sie eine Aushilfskraft in dem Restaurant suchen. Vor mir steht ein großer Teller mit Spaghetti. Ich finde meine Schere nicht mehr. Wo habe ich sie nur liegengelassen? Michael hält die Bingo-Karte in die Luft. „Hast du deine Schulsachen für morgen schon gepackt?“, ruft Mama. „Wo liegt der Sinn, wenn ich das hier jetzt mache?“ Wer seine Arbeit am Abgabetermin nicht einreicht, hat ein Ungenügend. Der Gewinner wird viele Preise erhalten. Der Preis für das T-Shirt? Zehn Euro. Der Radiergummi ist aus dem Mäppchen gefallen. Ich habe mich am Heißkleber verbrannt. „Nehmt euch einen Kugelschreiber und kommt mit!“ Die Zeichnungen sollen mit Bleistift gemacht werden. „Vergesst eure Taschenrechner nicht, wenn ihr morgen zur Mathearbeit kommt!“ Die Rucksäcke können an der Garderobe abgegeben werden. Michaela hat ihr Heft offen vor sich auf dem Tisch liegen. Thomas hat das Lineal zerbrochen. Niederländisch de advertentie Das Physikbuch ist so schwer. het lesboek voor natuurkunde Es fehlt eine Quartett-Karte. Wir müssen sie suchen. Morgen gehe ich in die Stadt. Ich kaufe mir neue Winterkleidung. Akkusativ = 4. Fall. de speelkaart van een kwartet de kleding Das Wasser ist überhaupt nicht kalt. de spaghetti de schaar de Bingo-kaart schoolspullen de zin, het nut de deadline, de inleverdatum de prijs; de kostprijs het vlakgom het apparaat waarmee lijm wordt verhit de balpoint het potlood de rekenmachine de rugzak het schrift het lineaal de vierde naamval (o.a. lijdend voorwerp) het water Page | 42 G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 Seite 40 Deutsch etw. schicken etw. korrigieren etw. kommentieren etw. bekommen: er bekommt, bekam, hat bekommen mit jmd. kommunizieren etw. kontrollieren Kontext Paul schickt seiner Oma eine Postkarte. Frau Mayer muss die Klassenarbeiten heute noch korrigieren. Jede Arbeit kommentiert sie zusätzlich noch. „Was bekomme ich denn dafür, dass ich dir die Hausaufgaben mache?“ die Hilfe, die +n die Bioaufgabe, die +n die Endung, die +en der Schulunterricht, die +e (Pl. selten) der Atlas, die Atlasse/Atlanten der Fernlehrer, die = Bei Klassenarbeiten oder Tests ist es verboten zu kommunizieren. Am Eingang steht ein Mann, der die Taschen und Rucksäcke kontrolliert. In aller Welt kommt es vor, dass sich Menschen streiten. Ich muss noch zur Post. Ich habe Post bekommen: einen Brief. „Wenn du Hilfe brauchst, sag einfach Bescheid! Ich komme dann!“ Wenn Mona zu Hause ist, muss sie die Bioaufgabe noch lösen. Enzyme haben alle dieselbe Endung: -ase. Der Schulunterricht beginnt morgens um acht Uhr. Für die Hausaufgaben benötigt ihr eure Atlanten. Herr Sander ist ein Fernlehrer. Er unterrichtet aus Afrika. der Mathematiktest, die +s der Aufsatz, die Aufsätze der Test, die +s der Lehrer, die = der Fernschüler, die = Morgen schreibt die 7a einen Mathematiktest. Die Lehrerin sammelt die Aufsätze der Schüler ein. Manchmal schreiben wir unangekündigte Tests. Die Lehrer versammeln sich in der Mittagspause zu einer Besprechung. Nick ist seit ein paar Wochen Fernschüler. der Punkt, die +e das Institut für Lernsysteme (ILS) Meine Mutter arbeitet bei dem Institut für Lernsysteme. die Welt, die +en: in aller Welt die Post (nur Sg.) Niederländisch iets (op)sturen iets nakijken, corrigeren Page | 43 iets becommentariëren, iets van een opmerking voorzien iets (cadeau) krijgen met iemand communiceren, praten iets controleren de wereld; overal (op de wereld) het postkantoor; de post de hulp de opdracht voor biologie het woordeinde de les(sen) de atlas de leraar die een leerling op afstand begeleidt de wiskundetoets het opstel de toets de leraar de leerling die niet in het lokaal zit, maar op afstand de lessen volgt Nach einem Punkt schreibt man groß. de punt In NL vergelijkbaar met: SLO e.a. instituten G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 Deutsch das Institut, die +e das Material, die +ien das Fach, die Fächer das Haus, die Häuser (das) China (das) Brasilien (das) Hamburg das Zeugnis, die +se das Fax, die +e (das) Südafrika das Nomen, die = alles per dann möglich groß, größer, am größten Kontext Tante Rosi hat lange Zeit in der Leitung des Institutes gearbeitet. „Ich besorge euch die Materialien, die ihr benötigt!“ „Welches ist dein Lieblingsfach? Ich mag am meisten Mathe.“ In der Nacht wurde in das Haus neben uns eingebrochen. Ein guter Freund von mir wandert nach China aus. „Warst du schonmal in Brasilien?“ Hamburg ist eine sehr sehenswerte Stadt! Am Ende eines Schuljahres erhalten die Schüler ihr Zeugnis. Der Artikel wurde uns per Fax geschickt. 2010 fand die Weltmeisterschaft in Südafrika statt. Nomen sind Substantive. Niederländisch het instituut het materiaal het (les)vak het huis China Brasilië Hamburg het rapport de fax Zuid-Afrika het zelfstandig naamwoord „Alles kann ich nicht tragen. Kannst du alles mir bitte helfen?“ Die Hose wurde mir per Post via, d.m.v. = door geschickt. middel van Erst hat es geregnet, dann kam die dan, daarna, Sonne raus. vervolgens Es ist möglich, dass es gleich anfängt mogelijk zu regnen. Lukas trägt die größten Schuhe, die groot ich je gesehen habe. Page | 44 G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 Lektion 7 Seite 42 Deutsch etw. geben: er gibt, gab, hat gegeben singen: er singt, sang, hat gesungen arbeiten die Theater-AG, die +s die Lern-AG, die +s die Lernstrategie, die +n die Uhr, die +en die Band, die +s die Big Band, die +s die Langeweile (nur Sg.) die Zeitungs-AG, die +s die Redaktion, die +en die Schulzeitung, die +en die Woche, die +n der Tipp, die +s der Chor, die Chöre (das) Linz das Programm, die +e am nie Kontext „Kannst du mir bitte mal den Zucker geben?“ Früher habe ich im Chor gesungen. Niederländisch iets aanreiken, geven Mein Papa geht den ganzen Tag arbeiten. Ich sehe ihn so gut wie nie. Die Theater-AG probt jeden Freitag nach der sechsten Stunde. Bei uns an der Schule gibt es eine Lern-AG. werken Wenn man eine bestimmte Lernstrategie verfolgt, ist das Lernen leichter. Laura schaut alle fünf Minuten auf die Uhr. Die Zeit will einfach nicht vergehen. Es ist erst 9.00 Uhr. Die Band unserer Schule eröffnet das Schulkonzert. Für die Big Band wird eine Klarinette gesucht. Hat einer Lust mitzuspielen? Sobald du Langeweile hast, mach dann die Hausaufgaben ... Tom und Tina schreiben einen Artikel für die Zeitungs-AG. Die Zeitungs-AG hat sich ihre eigene Redaktion gebaut. Am Schulfest wird die Schulzeitung verkauft. Nächste Woche treffe ich mich mit meiner besten Freundin. Ich gebe dir einen Tipp: Fang von hinten an! Auf dem Fest treten Kinder-, Männerund Frauenchöre auf. Marie kommt aus Linz. Das Programm des heutigen Abends steht auf dem Blatt. Am Montag beginnt wieder die Schule. Am liebsten hätte ich noch Ferien. Ich bin nämlich so herrlich am Lesen. Ich werde nie anfangen zu rauchen, das habe ich mir geschworen. zingen de toneelwerkgroep de werkgroep waarin ‚leren leren‘ centraal staat de leerstrategie het horloge; het uur de band de Big band de verveling de krantenwerkgroep de redactie de schoolkrant de week de tip het koor Linz het programma op (maandag etc.); het (liefst, mooist etc.); aan het/de nooit Page | 45 G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 Seite 43 Deutsch jmd. besuchen etw. / jmd. glauben wechseln etw. ausmachen die Uhrzeit, die +en (die) Achtung (nur Sg.) die Änderung, die +en die Stimmung, die +en die Zeit, die +en die Party, die +s der Termin, die +e vielleicht halb fünf um wie viel Uhr? von ... bis ... offiziell verschieden müde, müder, am müdesten verliebt Kontext Tinas beste Freundin liegt Im Krankenhaus. Sie will sie heute besuchen. „Glaubst du mir etwa nicht? Denkst du, dass ich lüge?“ Jemand muss noch die Batterien von der Kamera wechseln, die sind nämlich leer. Philipp und Fabienne haben eine Zeit und einen Ort ausgemacht, wo sie sich treffen. Wenn etwas Spaß macht, vergisst man schon mal die Uhrzeit. Gegenüber anderen Menschen sollte man Achtung erweisen. Es gibt eine Änderung. Die Pause verschiebt sich um zehn Minuten. Die Stimmung ist gut, viele Leute sind da, es ist einfach alles perfekt. Die Zeit vergeht wie im Flug. Niederländisch iemand opzoeken, bij iemand op visite gaan Meine Eltern sind über das Wochenende nicht zu Hause. Ich schmeiße deshalb eine große Party. An diesem Tag sind schon alle Termine besetzt. Versuche es an einem anderen Tag! Vielleicht kann ich dir morgen mehr darüber erzählen. Um halb fünf muss ich losgehen, damit ich noch pünktlich zu meinem Termin komme. Um wie viel Uhr wollten wir uns nochmal treffen? Von zwölf Uhr bis fünfzehn Uhr kann man in diesem Restaurant warmes Essen bestellen. Offiziell endet die Party um 24 Uhr, die meisten werden aber länger bleiben. Es wird verschiedene Salate geben: Nudel-, Kartoffel-, Schichtsalat usw. Clara ist so müde, dass sie schon auf dem Sofa einschläft. Meine Freundin schaut mich immer mit verliebten Augen an. het feest, de party iets / iemand geloven (uit)wisselen iets afspreken het tijdstip de achting, waardering de verandering de stemming, de sfeer de tijd de afspraak misschien half vijf hoe laat? van ... tot ... officiëel verschillend moe verliefd Page | 46 G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 Deutsch böse, böser, am bösesten natürlich Kontext Niederländisch Hinter dem Zaun rennt ein böser Hund boos umher. Natürlich können deine Freunde mitnatuurlijk kommen! Seite 44 möchten: er möchte, mochte, hat gemocht programmieren tanzen etw. verdienen Page | 47 Ich möchte mich gern mit dir treffen, wann hast du mal Zeit? graag willen Herr Weinand hat bei uns alle Computer programmiert. In der Disco wird getanzt. Mit diesem Job verdient man viel. programmeren stattfinden: es findet Das Sommerfest findet nicht statt. statt, fand statt, hat stattgefunden etw. studieren Zuerst studiert er die Speisekarte, dann bestellt er sich eine Pizza. die InformationsDie Informations-AG hat einen großen AG, Stand am Eingang. die +s die Lust (nur Sg.) Martina hat Lust ein Eis zu essen. die UnterrichtsDie nächste Unterrichtsstunde beginnt stunde, in zwei Minuten. die +n die Musik (nur Sg.) Die Musik muss zur Stimmung passen! die Hip-Hop-TanzIch bin neu in der Hip-Hop-Tanz-AG. AG, die +s die Atmosphäre, die Die Atmosphäre in der Klasse ist +n einfach einzigartig gut. die Salsa (nur Sg.) Meine Eltern tanzen gerne Salsa. die Küchenhilfe, Das Restaurant in unserer Straße die +n sucht eine Küchenhilfe. die Aula, In der Aula findet gleich eine die Aulen Informationsveranstaltung statt. der GitarrenJeden Mittwoch geht Daniel zum unterricht (nur Sg.) Gitarrenunterricht. der Gitarrenspieler, Er möchte einmal ein berühmter die = Gitarrenspieler werden. der Treffpunkt, Als ich pünktlich um sieben Uhr am die +e Treffpunkt stand, war keiner da. der Musikraum, Im Musikraum werden viele die -räume Instrumente ausgestellt. der Spanisch-Kurs, Es gibt die Möglichkeit, noch vor dem die +e Urlaub schnell einen Spanisch-Kurs zu besuchen. dansen iets verdienen plaatsvinden iets studeren, een studie volgen de werkgroep die zich bezig houdt met informatie de trek, zin het lesuur de muziek de werkgroep die zich bezig houdt met Hip Hop de sfeer, de stemming Salsa de keukenhulp de aula de gitaarles de gitarist de ontmoetingsplek het muzieklokaal de cursus Spaans G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 Deutsch der / die Interessierte, die +n der Euro (nur Sg.) der Salsa-Kurs, die +e der Nachmittag, die +e der Abend, die +e das Geld, die +er das Babysitting (nur Sg.) das Info-Treffen, die = das Gespräch, die +e (das) Spanisch dich professionell, professioneller, am professionellsten nachmittags lustig, lustiger, am lustigsten locker, lockerer, am lockersten bisschen: ein bisschen klein, kleiner, am kleinsten ab nein danke Seite 45 schwimmen: er schwimmt, schwamm, ist geschwommen Kontext Interessierte sollen um 15 Uhr in die Aula kommen. Niederländisch de geïnteresseerde (man/vrouw) Der Euro ist die Währung, die wir hier in Europa haben. In der Tanzschule werden SalsaKurse angeboten. Am Nachmittag wollte meine Oma mit mir ein Eis essen gehen. Heute Abend kommt ein schöner Film, den muss ich einfach sehen. Geld alleine macht nicht glücklich! de euro Viele Schüler verdienen sich ein bisschen Geld mit Babysitting. An dem Info-Treffen waren fast hundert Leute anwesend. Florians Eltern wurden zu einem Gespräch mit der Lehrerin eingeladen. Spanisch ist eine schöne Sprache und nicht einmal so schwer zu lernen. Ich liebe dich! Mein Klassenlehrer trägt in de Schule eine ganz professionelle Brille. Die hat er sich selber gebaut. Nachmittags würde ich lieber ins Schwimmbad gehen, anstatt in der Schule zu sitzten. Wenn man mit Caro und Nick unterwegs ist, ist es immer ganz lustig. Herr Leuser hat eine lustige und lockere Art zu unterrichten. Ich finde es ein bisschen seltsam, dass ich nie aufgerufen werde. Das kleine Besteck ist für die kleinen Kinder, das größere für die größeren Kinder. Ab Mai hat das Freibad wieder geöffnet. „Nein danke, ich möchte nichts trinken.“ het babysitten Nur wer schon richtig schwimmen kann, darf in das tiefe Schwimmbecken! zwemmen de Salsa cursus de namiddag de avond het geld de informatiebijeenkomst het gesprek het Spaans (als taal) jou professioneel in de namiddag grappig losjes een beetje klein vanaf nee, bedankt Page | 48 G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 Deutsch fahren: er fährt, fuhr, ist gefahren kochen die Tabelle, die +n die Negation, die +en der Infinitiv, die +e der Ski, die +er das Gleiche grammatisch Seite 46 die Sommerschule, die +n die Erfahrung, die +en die Show, die +s die Öffentlichkeit (nur Sg.) die Europastudien (Pl.) die Kulturgeschichte, die +n die Probe, die +n die Exkursion, die +en die Zooschule, die +n die Arbeitsgruppe (= AG), die +n die Choreografie, die +n die Improvisation, die +en die Erstellung (nur Sg.) Kontext Wir fahren gleich los, also macht euch fertig! „Was soll ich heute kochen? Du darfst dir etwas wünschen!“ Aus der Tabelle kann man ablesen, wann welches Gemüse geerntet wird. Ein Stilmittel: die doppelte Negation, auch Litotes genannt. „Gebt mir bitte den Infinitiv zu „er liest“ an!“ Tom hat im Skilift seinen Ski verloren. Niederländisch rijden (met auto, fiets), varen (met boot) koken de tabel de ontkenning, negatie de onbepaalde wijs, infinitief de ski Ich will nicht immer das Gleiche het soortgelijke sagen. Hör doch einfach mal zu! Der Satz ist grammatisch korrekt, hört grammaticaal sich jedoch bisschen schräg an. In den Ferien belegt Claudia einen Kurs in der Sommerschule. Entscheidend sind die Erfahrungen, die man auf Reisen sammelt. Die Show beginnt in fünf Minuten. de zomerschool In aller Öffentlichkeit zieht er sich um. de openbaarheid, het openbaar de Europese studies Die Europastudien haben folgendes ergeben: … Maike hält ein Referat über die Kulturgeschichte des Landes. In der nächsten Probe werden wir neue Stücke ausgeteilt bekommen. Am Dienstag machen wir eine Exkursion nach München. Die Affen gehen in die Zooschule. In einer Arbeitsgruppe sollen wir ein bestimmtes Thema bearbeiten und anschließend präsentieren. Die meisten haben sich eine tolle Choreografie einfallen lassen. Das Theaterstück beruht auf reiner Improvisation. Bei der Erstellung dieser Aufführung gab es viele Schwierigkeiten. de ervaring de show de cultuurgeschiedenis de toneelrepetitie de excursie de ‚school‘ van de dierentuin de werkgroep de choregrafie de improvisatie det opzetten, de realisatie Page | 49 G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 Deutsch die Einübung, (nur Sg.) die Hauptinformation, die +en die Partnerschule, die +n die Schülerzeitung, die +en der Ort, die +e der Hamburger, die = der Tagesablauf, die -läufe der Unterricht, die +e (Pl. selten) der Hafen, die Häfen der Streetdance (nur Sg.) der Modern Jazz (nur Sg.) der Sketch, die +e das Datum, die Daten das Musikelement, die +e das Tanzelement, die +e das Theaterelement, die +e das Solo, die +s / die Soli das Szenario, die Szenarien das Lieblingsprojekt, die +e gemeinsam der Wochentag, die +e Kontext Die Einübung von dem Stück hat sehr lange gedauert, weil manche ihren Text noch nicht konnten. Die Hauptinformationen finden Sie an dem Informationsstand am Ende des Flures. Nächstes Jahr findet wieder ein Austausch mit unserer Partnerschule statt. In der Schülerzeitung werden auch Artikel über Lehrer veröffentlicht. In dem kleinen Ort am Meer wohnt Oma Gretchen. Die besten Hamburger gibt es bei McDonald´s. Er verfolgt immer den gleichen Tagesablauf, das ist doch langweilig. Während dem Unterricht soll nicht mit dem Nachbar gesprochen werden! Im Hafen laufen die großen Schiffe ein. Markus macht in seiner Freizeit Streetdance. Im Musikunterricht behandeln wir gerade Modern Jazz. Sie stellen der Klasse einen kleinen Sketch vor. Bitte geben Sie das Datum und die Uhrzeit an! Die einen bringen Musikelemente in ihren Sketch mit ein, … … die anderen nutzen Tanzelemente für ihre Show. Einige verwenden Theaterelemente, die sie in der Theater-AG erlernt haben. In dem Stück, das wir heute Abend aufführen, habe ich ein Solo. Das Szenario von Tim, Ulli und Kai war doch noch das beste. Die Schüler sollen einen Bericht über ihr Lieblingsprojekt schreiben. Niederländisch het instuderen, oefenen, repeteren Gemeinsam sind wir stark. gemeenschappelijk, samen de dag van de week Montag, Dienstag, Mittwoch, Donnerstag, Freitag, Samstag und Sonntag sind die Wochentage. de hoofdinformatie, de kerninformatie Page | 50 de partnerschool de leerlingenkrant de (woon)plaats de hamburger het dagschema de les(sen) de haven de Streetdance de Modern Jazz de sketch de datum het muzikale element het danselement het toneelelement de solo het scenario het lievelingsproject G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 Deutsch das Wochenende, die +n sprechen: er spricht, sprach, hat gesprochen etw. wissen: er weiß, wusste, hat gewusst verrückt, verrückter, am verrücktesten Kontext Am Montag freue ich mich schon auf das Wochenende. Er spricht fließend Deutsch. Niederländisch het weekeinde Wer weiß, was morgen alles passieren wird. iets weten, bepaalde (voor)kennis hebben Die Idee von Kai ist die verrückteste. gek spreken, praten Page | 51 G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 Lektion 8 Seite 48 Deutsch jmd. schminken die Freizeit (nur Sg.) die Jugendwoche, die +n die Jobsuche, die +n die Jungs (ugs. Pl.) der Einlass, die Einlässe der Beginn (nur Sg.) der Eintritt, die +e der Job-Workshop, die +s der Infoabend, die +e der TanzWorkshop, die +s der Jazz-Dance (nur Sg.) der Breakdance (nur Sg.) der Jugendabend, die +e der Workshop, die +s der Horrorfilm, die +e der Filmabend, die +e das Volleyballspiel, die +e das Fußballspiel, die +e Kontext Auf dem Schulhof kann man sich schminken lassen. Katja hat viel Freizeit am Nachmittag. Niederländisch iemand opmaken In der Jugendwoche stehen alleine die Jugendlichen im Mittelpunkt. Ich war bei der Jobsuche leider nicht erfolgreich. Die Jungs spielen auf der Straße Fußball. Der Einlass wird streng kontrolliert. de jongerenweek Zu Beginn war die Stimmung noch nicht so gut, doch das hat sich schnell geändert. Der Eintritt ist nicht kostenlos. Man muss sich erst eine Eintrittkarte kaufen. Es besteht die Möglichkeit, an dem Job-Workshop teilzunehmen. Meine Eltern wollen an dem Infoabend teilnehmen. Morgen macht Susanne bei einem Tanz-Workshop mit, sie freut sich schon. Jazz-Dance ist nicht so mein Ding. Ich tanze lieber Standardtänze. Justin macht gerne Breakdance. Das ist sein Hobby. Der Jugendabend in unserer Gemeinde war erfolgreich. Man kann sich bis Ende März für die Workshops, die angeboten werden, noch anmelden. Gestern hat Rolf einen Horrorfilm sich angeschaut, deshalb konnte er nicht gut schlafen. Morgen will ich einen Filmabend mit meinen Freunden machen. Dieses Volleyballspiel hat die rote Mannschaft leider nicht gewonnen. Zu dem Fußballspiel am Wochenende werden viele Zuschauer erwartet. het begin, de aanvang de vrije tijd het zoeken van een baan de jongens het binnen komen de entrée de banen-workshop de informatieavond de dans-workshop de Jazz-Dance de Breakdance de avond voor de jongeren de workshop de griezelfilm de filmavond het volleybalspel het voetbalspel Page | 52 G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 Deutsch das Job-Cafe´, die +s das PC-Spiel, die +e das Outfit, die +s das Karaoke (nur Sg.) frei wohin Seite 49 schlafen: er schläft, schlief, hat geschlafen mitkommen: er kommt mit, kam mit, ist migekommen etw. tun: er tut, tat, hat getan jmd. leidtun: er tut leid, tat leid, hat leid getan die Idee, die +n die Notiz, die +en der Dativ, die +e laut, lauter, am lautesten mir Seite 50 jobben leben jmd. treffen: er trifft, traf, hat getroffen die Hausaufgabe, die +n die Theaterprobe, die +n die Schlüsselinformation, die +en der SchulhofReport, Kontext Ein Mann sitzt im Job-Cafe´. Niederländisch het banen-café Zum Geburtstag hat mein Bruder ein PC-Spiel geschenkt bekommen. Das Outfit passt nicht zu den Schuhen. In Fabians Lieblingskneipe singen sie immer Karaoke. Der Platz neben mir ist noch frei. „Wohin soll ich denn kommen, damit wir uns nicht verpassen?“ het computerspel Simone hat nicht gut geschlafen. slapen „Willst du heute zu meiner Oma mitkommen?“ meekomen, meegaan Er tat dies, weil ihm nichts Anderes übrig geblieben ist. Es tut mir leid, entschuldige bitte. Du tust mir leid. Du darfst echt gar nichts! Die Idee ist gut, wieso kamen wir nicht früher darauf? An der Pinnwand hängen viele Zettel mit kurzen Notizen. Der Dativ ist dem Genitiv sein Tod. iets doen de outfit; de kleding de karaoke vrij, onbezet waarheen het spijt iemand; medelijden hebben met iemand het idee de aantekening, notitie Was sind das für laute Geräusche? de derde naamval (o.a. meewerkend voorwerp) luid, lawaaiïg Das Buch gehört mir, nicht dir! van / aan / voor mij In den Ferien verdient Fabian sich ein bisschen Geld. Er jobbt in der Kneipe. Leben und leben lassen, ist das Motto. Als ich vor die Tür trat, traf ich auch schon meine Freunde. Gabi hat ihre Hausaufgaben noch nicht erledigt. In der Theaterprobe ging heute so einiges schief. „Suche die Schlüsselinformationen aus dem Text heraus!“ Der Schulhof-Report wird in der Schülerzeitung abgedruckt. werken leven iemand ontmoeten het huiswerk de toneelrepetitie de meest belangrijke informatie, de kern het bericht over een klein onderzoek op het Page | 53 G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 die +e Deutsch der Reporter, die = der Kiosk, die +e der Moment, die +e der Songtext, die +e der Führerschein, die +e der Kilometer, die = das Schwimmbad, die -bäder das Bett, die +en das Fahrradtraining (nur Sg.) das Training (nur Sg.) wenig, weniger, am wenigsten schnell, schneller, am schnellsten selten, seltener, am seltensten manchmal dreimal (pro Woche) ohne oft spannend, spannender, am spannendsten etwa schoolplein Kontext Oliver hatte so viel Spaß in der Reportage-AG, dass er später einmal Reporter werden möchte. Die Schüler stehen in der Pause Schlange vor dem Kiosk. Im Moment habe ich noch keine Idee, aber ich werde überlegen. Julia hat den Songtext für das Stück geschrieben, das am Schulfest aufgeführt wird. Ilona hat den Führerschein bestanden. Herzlichen Glückwunsch! „Wie viele Kilometer sind wir denn bis jetzt schon gefahren?“ „20 Kilometer haben wir schon, 10 Kilometer fehlen uns noch!“ Wenn schönes Wetter ist, gehen viele Leute ins Schwimmbad. Abends freue ich mich immer auf mein Bett. Beim Fahrradtraining trainiert Jonas für den Radmarathon. Fabian hat jeden Dienstag Fußballtraining. Ich habe nur wenige Sachen eingepackt. Thomas ist der schnellste Läufer aus unserer Klasse. Es kommt selten vor, dass ich verschlafe. Manchmal habe ich meine Schultasche vergessen, das war peinlich. Dreimal pro Woche geht Jenny schwimmen. Ohne ein Wort zu sagen, läuft Sascha weg. Oft kam es schon vor, dass er den Bus verpasst hat. Ich lese momentan ein spannendes Buch. Niederländisch de reporter „Hast du etwa wieder die Gummibärchentüte leer gegessen?“ „Ja. Das ist aber schon etwa eine Woche her.“ soms Page | 54 het verkooppunt, de kiosk het moment de liedtekst het rijbewijs de kilometer het zwembad het bed de fietstraining de training weinig snel zelden soms, af en toe drie keer (per week) zonder vaak spannend ongeveer, circa G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 man Deutsch viermal Man hat mir gesagt, dass in der Schule eingebrochen worden sei. Kontext „Viermal habe ich dir schon gesagt, dass du den Mülleimer leeren sollst!“ Seite 51 der Terminkalender, Ich habe meinen Terminkalender nicht die = dabei. Ich kann daher nicht sagen, ob ich dann schon etwas vor habe. das Mal, Das nächste Mal möchte ich sofort die +e hören, wer das war! das HandballBeim Handballtraining haben heute training (nur Sg.) viele Leute gefehlt. wie oft Wie oft warst du schon in Frankreich im Urlaub? pro Pro Sekunde laufen 300 Liter Wasser durch das Rad. wahr „Ist das wahr, dass du in den Laden eingebrochen bist?“ nicht wahr? „Wir wollten uns doch morgen treffen, nicht wahr?“ der Bericht, „Hast du den Bericht in der Zeitung die +e gelesen? Schrecklich, nicht wahr?“ Seite 52 auswählen Ihr könnt euch eine Aufgabe auswählen, die ihr bearbeitet. etw. wählen Wir sollten wählen, ob wir ins Schwimmbad gehen oder in den Kletterwald. die Info, Infos gibt es da hinten, hier leider die +s nicht! die Attraktion, In dem Freizeitpark gab es viele die +en lustige Attraktionen. die Öffnungszeit, Die Öffnungszeiten sind auch im die +en Internet nachzulesen. die Giraffe, Die Giraffe streckt ihren Hals nach die +n dem Heu aus, das im Baum hängt. die Antilope, Im Zoo habe ich eine Antilope die +n gesehen. die Durchfahrt, Durchfahrt verboten! die +en die Safari, Meine Großeltern wollen bald eine die +s Safari machen. die Achterbahn, Letzten Sommer hat Sonja sich noch die +en nicht getraut Achterbahn zu fahren. die WasserachterDie Wasserachterbahn ist die beste bahn, Attraktion. die +en men Niederländisch vier keer Page | 55 de agenda de (volgende) keer de handbaltraining hoe vaak per waar niet? / toch? het bericht kiezen iets (uit)kiezen de informatie de attractie de openingstijd de giraf de antilope de doorrit de safari de achtbaan de waterachtbaan G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 Deutsch die Trainingstation, die +en die Eisrevue, die +n die Eifel die Vulkanlandschaft, die +en die Autoroute, die +n die Vulkanstraße, die +n die Station, die +en die Wandertour, die +en die Fahrradtour, die +en die Vulkanschule, die +en der Freizeitpark, die +s der Zoo, die +s der Safaripark, die +s der Hollywoodpark, die +s der Tiger, die = der Löwe, die +n der Elefant, die +en der Zug, die Züge der Cowboy, die +s der Indianer, die = der Zirkus, die +se der Erwachsene, die +n Kontext Niederländisch An der Trainingstation steht ein Helfer. de trainingsplek, trainingsetappe Mareike überzeugte ihn, doch bei der de ijsrevue Eisrevue aufzutreten. Die Eifel ist eine bergige Region im de Eifel (een streek in Westen Deutschlands. Duitsland) Von dem Aussichtspunkt aus hat man het door vulkanen eine wunderschöne Aussicht über die gevormde landschap Vulkanlandschaft. Bevor sie losfahren, berechnen sie die de route Autoroute. Sie befahren die Vulkanstraße und de Vulkaanstraat staunen. An der nächsten Station wollen wir de etappeplek Halt machen, um etwas zu essen. Am Wochenende begeben sich Anne wandeltocht und ihre Familie auf eine Wandertour. Familie Meis nutzt das schöne Wetter de fietstocht und macht eine Fahrradtour. In der Vulkanschule kann man vieles het informatiecenter über Vulkane erfahren. over vulkanen An einem Tag ist geplant, in den de pretpark Freizeitpark zu fahren. Im Zoo gibt es viele Tiere. de dierentuin Der Safaripark liegt direkt neben dem Hotel. Der Hollywoodpark war der Höhepunkt der Reise. Im Zoo gibt es Tiger. het safaripark Im Zoo gibt es Löwen. de leeuw Der große Elefant wedelt mit seinen riesigen Ohren. Der Zug ist so voll, dass alle Plätze besetzt sind. An Karneval geht Marek als Cowboy. de olifant Die Indianer lernen schon früh, mit den Pferden umzugehen. Im Zirkus treten Akrobaten auf. de indiaan het Hollywoord-park de tijger de trein de cowboy het circus Erwachsene müssen den vollen Preis de volwassene für den Eintritt zahlen, Kinder kommen günstiger rein. Page | 56 G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 Deutsch der Themenbereich, die +e der Ritter, die = der Flamenco, die +s der Strand, die Strände der Geopark, die +s der Laacher See Kontext Nicht jeder Themenbereich ist ansprechend. Die Ritter verteidigten gewaltsam ihre Burgen. Flamenco ist die traditionelle spanische Musik. Mir gefällt der Strand an der Ostsee. Niederländisch het thema en alles wat erbij hoort de ridder Der Geopark liegt ganz am Rand der Stadt. Der Laacher See entstand aus einem Vulkan. der Vulkan, die +e der Ausbruch, die Ausbrüche Der Vulkan droht in nächster Zeit auszubrechen. Einen Vulkanausbruch können wir leider nicht verhindern. Wir können aber davor warnen. Im Vulkanpark gibt es überall interessante Informationstafeln. Die Tiere laufen frei umher. Sie sind nicht eingesperrt. Manche Lehrer lassen sich davon überzeugen, im Freien zu unterrichten. Ein Mädchen reitet auf dem Kamel. het park dat geologische vondsten toont de Laacher See (vulkanisch meer in de Eifel) de vulkaan der Vulkanpark, die +s das Tier, die +e (das) Freie: im Freien das Kamel, die +e das Zebra, die +s das Auto, die +s (das) Hollywood das Kind, die +er (das) Europa (das) Freiburg das Vulkanland, die -länder das Vulkangebiet, die +e das Ulmener Maar das Geomuseum, die -museen Die Zebras sind weiß-schwarz gestreift. Unser Auto ist kaputt. Wir müssen es in die Werkstatt bringen. Hollywood ist ein Stadtteil von LA. Die Kinder spielen auf der Wiese mit einem roten Ball. Europa ist eine Gemeinschaft aus mehreren Ländern. Es lohnt sich, die Stadt Freiburg zu besichtigen. Im Vulkanland haben wir viele Fotos geschossen. Wer in einem Vulkangebiet wohnt, weiß was er tun muss, wenn eine Warnung ausgerufen wird. Heute besichtigt die Gruppe das Ulmener Maar. In Gruppen von drei Personen dürfen sie durch das Geomuseum gehen. de flamenco het strand de uitbarsting het informatiepark over vulkanen het dier het vrije: in de buitenlucht, buiten de kameel de zebra de auto Hollywood het kind Europa Freiburg (stad in Duitsland) het door vulkanen gevormde land het gebied met vulkanen het Ulmener Maar (vulkanisch meer in Duitsland) het museum met geologische vondsten Page | 57 G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 Deutsch das Vulkanmuseum, die -museen das Angebot, die +e das Museum, die Museen das Rad, die Räder das Land, die Länder afrikanisch europäisch hoch, höher, am höchsten groß, größer, am größten griechisch russisch national jung, jünger, am jüngsten ganzjährig fiktiv aus sein Kontext Im Vulkamuseum ist Jonathan plötzlich verschwunden. Alle haben ihn gesucht. Das Angebot, das ich dir heute Morgen gemacht habe, steht immer noch. Im Museum gibt es viel Interessantes zu entdecken und zu lernen. Mein Fahrrad hat zwei Räder. Das Rad von dem kleinen Paul hat Stützräder. Mona reist gerne in fremde Länder. Niederländisch het museum over vulkanen Mareike ist fasziniert von Afrika. Sogar ihre Wohnung hat sie mit afrikanischen Elementen geschmückt. Die europäische Währung ist der Euro. Der höchste Turm in der Stadt ist zwanzig Meter hoch. Das größte Schloss, das ich bisher gesehen habe, stand in Versailles. Griechischer Wein ist der beste, den ich kenne. Sie spielen russische Post. An diesem nationalen Feiertag haben die Geschäfte geschlossen. Meine jüngste Schwester ist drei Jahre alt. Das Kunstmuseum hat ganzjährig geöffnet. Fiktiv ist alles, was nicht wirklich existiert. Die Schule ist aus. Afrikaans het aanbod Page | 58 het museum het rad; de fiets het land Europees hoog groot Grieks Russisch nationaal jong het hele jaar door fictief over, voorbij G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 Lektion 9 Seite 54 Deutsch feiern etw. einkaufen passieren etw. kaufen ersetzten die Ahnung (nur Sg.) die Boxershorts (Pl.) der Glückwunsch, die Glückwünsche der Nominativ, die +e das Geschenk, die +e herzlich, herzlicher, am herzlichsten Herzlichen Glückwunsch! morgen mich ihn schön, schöner, am schönsten wen euch Seite 55 etw. hoffen jmd. danken (+3) meinen die SMS, die = Kontext Die bestandene Prüfung muss gefeiert werden! Mama ist einkaufen. Sie braucht noch Brot. Was passiert, wenn man das Brett wegzieht? Stürzt dann alles ein? An der Kasse können Sie die Eintrittskarten kaufen. Kaugummis ersetzten nicht das Zähneputzen! Sie hat leider keine Ahnung von Technik. Hubert kauft sich neue Boxershorts. Niederländisch (feest) vieren Zum Geburtstag habe ich viele Glückwünsche erhalten. Das Wort steht im Nominativ. de felicitatie, de gelukswens de eerste naamval (het onderwerp) het cadeau, geschenk Till braucht noch ein Geschenk. Morgen hat sein Vater Geburtstag. Oma empfängt ihren Enkel am Eingang ganz herzlich. Herzlichen Glückwunsch zum bestandenen Führerschein! Morgen soll die Sonne scheinen, wir feiern einen Geburtstag. Mich stört es, wenn ihr so laut redet. Sie überzeugt ihn davon, doch an dem Wettbewerb teilzunehmen. Oben auf dem Berg kann man die schöne Aussicht genießen. Wen interessiert schon, ob in China ein Sack Reis umfällt. Ich lade euch herzlich zu meiner Feier ein! Ich hoffe, dass es dir gut geht. Luisa dankt allen Gästen. Sie meint, dass sie das nicht schaffen kann. Das sei zu viel für sie. Sandra hat eine SMS erhalten. iets inkopen, boodschappen doen gebeuren iets kopen vervangen het verstand de boxershorts hartelijk Hartelijk gefeliciteerd! morgen mij (pers. vnw, 4. nv.) hem (pers. vnw, 4. nv.) mooi wie (vragend vnw, +4) jullie (pers. vnw, +4) iets hopen iemand bedanken menen, denken de sms Page | 59 G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 Deutsch die Playstation, die +s die Tasche, die +n die Katze, die +n die Blume, die +n der Hund, die +e der Apparat, die +e der Fotoapparat, die +e der iPod, die +s das Getränk, die +e das Kleid, die +er das Adjektiv, die +e das Gegenteil, die +e hoffentlich Alles Gute! dazu Kontext Mark hat zum Geburtstag eine Playstation geschenkt bekommen. In der einen Hand trägt sie ihre Tasche, in der anderen die Einkäufe. Im Fenster sitzt eine schwarze Katze. Sie schaut direkt in meine Augen. Papa hat Blumen mitgebracht, weil heute ein besonderer Tag ist. Karos Hund ist weggelaufen. Jetzt suchen alle nach ihm. Ein Apparat ist allgemein ein technisches Gebilde. Den Fotoapparat darf man nicht vergessen, wenn man in Urlaub fährt. Zu Weihnachten hat sich Rika einen iPod gewünscht. Ein kühles Getränk wäre jetzt nicht schlecht. Es ist ja so heiß! Die Schaufensterpuppe trägt ein schönes Kleid. Adjektive beschreiben bestimmte Wörter näher. Das Gegenteil ist eingetreten. Hoffentlich geht alles gut! Alles Gute zum Geburtstag! Sie hat nur ein Buch gekauft. Dazu hat sie ein Lesezeichen geschenkt bekommen. danke schön Danke schön für das schöne Geschenk! teuer, teurer, Die Hose ist mir zu teuer. Es gibt am teuersten sicher noch billigere. hm Hm, was soll ich jetzt machen? toll, toller, „Es wäre ganz toll, wenn ihr mir helfen am tollsten würdet!“, sagt Mama. hässlich, hässlicher, Das hässliche Entlein hat sich in einen am hässlichsten wunderschönen Schwan verwandelt. uncool, uncooler, Rauchen ist so uncool! am uncoolsten Seite 56 aufräumen abspülen etw. ausleeren Niederländisch de playstation de (hand-/schouder-/ rug-)tas de kat de bloem de hond het toestel, apparaat het fototoestel, de camera de IPod het drankje de jurk het bijvoeglijk naamwoord het tegendeel hopelijk de beste wensen! erbij dank je wel, dank u wel, bedankt duur hm geweldig lelijk uncool „Bevor du weggehst, räumst du dein opruimen Zimmer auf!“, schimpft Papa. Im Urlaub bleiben wir nicht davon afwassen verschont, das Geschirr abzuspülen. Ulrike muss den Mülleimer ausleeren. iets legen Page | 60 G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 Deutsch etw. mitbringen: er bringt mit, brachte mit, hat mitgebracht aufstehen: er steht auf, stand auf, ist aufgestanden die Tür, die +en die Cola, die +s die Chips (Pl.) die Wohnung, die +en der Mülleimer, die = der Supermarkt, die -märkte das Geschirr (nur Sg.) spät, später, am spätesten endlich fertig wirklich Seite 57 die Geburtstagsparty, die +s der Müll (nur Sg.) das Präfix, die +e trennbar na klar na gut Seite 58 heiraten die Karnevalsparty, die +s Kontext Ich habe dir eine Überraschung aus dem Urlaub mitgebracht! Niederländisch iets meenemen Während der Schulzeit muss Stefan um sechs Uhr aufstehen. opstaan Page | 61 „Die Tür ist offen. Komm einfach rein!“ de deur Walter bestellt sich eine Cola. de cola Kai setzt sich mit einer Flasche Bier und Chips vor den Fernseher. In der Wohnung ist es so warm, dass man die Fenster öffnen muss. Der Mülleimer ist voll. Jemand muss ihn ausleeren. Heute schließt der Supermarkt schon früher als sonst. Ida räumt das Geschirr in den Schrank. Spät am Abend kann man sich nicht mehr gut konzentrieren. „Endlich bin ich fertig mit der Arbeit!“, ruft Susanne erschöpft. „Das Essen ist fertig! Kommt ihr bitte!“ Ich meine es jetzt wirklich ernst! de chips Am Freitag steigt die Geburtstagsparty von Sonja. het verjaardagsfeest Die Müllabfuhr holt den Müll ab. Präfixe werden dem Wortstamm vorangestellt. de afval het voorvoegsel (begrijpen, ver-laten, onjuist etc.) scheidbaar Die Freunde sind untrennbar. Sie machen alles zusammen. „Na klar komme ich mit. Wenn ich schon so gefragt werde, nehme ich das Angebot doch gerne an.“ „Na gut, ich spüle heute nochmal für dich. Morgen bist du aber dran!“ Tom und Nadine wollen heiraten. Sie lieben sich so sehr, dass sie sich ein Leben lang treu sein wollen. Auf der Karnevalsparty waren alle Gäste verkleidet. de woning, de woonruimte de afvalemmer de supermarkt het serviesgoed laat eindelijk klaar echt, (daad)werkelijk natuurlijk oké, vooruit ... (gaan) trouwen het carnavalsfeest G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 Deutsch die Hochzeit, die +en die Silvesterparty, die +s der Osterhase, die +n der / die Arme, die +n der Karneval (nur Sg.) (das) Ostern, die = das Weihnachten, die = das Fest, die +e das Netz, die +e juhu peinlich, peinlicher, am peinlichsten kalt, kälter, am kältesten erste: am ersten zweite: am zweiten dritte: am dritten vierte: am vierten fünfte: am fünften sechste: am sechsten siebte: am siebten achte: am achten neunte: am neunten Kontext Die Hochzeit wurde lange geplant und hat viel Arbeit gekostet. Sie war aber so schön, wie sich das Ehepaar es gewünscht hat. Auf der Silvesterparty haben wir uns das erste Mal gesehen. Der Osterhase bringt viele bunte Schokoeier. Der Arme muss draußen sitzen und frieren. Der Karneval von Venedig ist auf der ganze Welt bekannt. Meine kleine Schwester freut sich schon darauf, an Ostern die Eier zu suchen. Weihnachten ist ein Fest, auf das sich jedes Kind riesig freut. Wir feiern heute ein Fest und kommen hier zusammen. Das Netz ist gerissen. Alle Fische können sich nun befreien. „Juhu, es wird wieder wärmer. Der Sommer kommt!“ Am peinlichsten war jedoch, als ich vor allen Leuten die Treppe runter gefallen bin. Im Winter ist es so kalt, dass die Zunge an der Laterne anfrieren kann. Am ersten Tag wollen sie die Gegend besichtigen. Am zweiten Tag besuchen wir Oma und Opa. Am dritten November hat meine Schwester Geburtstag. Am vierten August fängt die Schule wieder an. Am fünften Januar ist mein Opa geboren. Am sechsten Juli ist der letzte Schultag. Am siebten Juni fahren wir zu Oma Gretel auf den Bauernhof. Am achten April haben meine Eltern geheiratet. Am neunten November werde ich 18! Niederländisch de trouwerij het oud-en-nieuw-feest Page | 62 de paashaas de arme persoon het carnaval Pasen Kerst het feest het net hoera pijnlijk, onaangenaam koud eerste: op de eerste tweede: op de tweede derde: op drie november ... vierde: op vier augustus ... vijfde: op vijf januari ... zesde: op zes juli ... zevende: op zeven juni ... achtste: op acht april ... negende: op negen november G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 Deutsch zehnte: am zehnten zwanzigste: am zwanzigsten einundzwanzigste: am einundzwanzigsten dreißigste: am dreißigsten einunddreißigste: am einunddreißigsten fünfundzwanzigste: am fünfundzwanzigsten der Bruder, die Brüder jmd. / etw. kennen: er kennt, kannte, hat gekannt Kontext Am zehnten Oktober will Floriane ihren Geburtstag feiern. Am zwanzigsten Februar eröffnet die neue Pizzeria. Am einundzwanzigsten Mai trifft sich mein Papa mit seinen alten Handballfreunden. Am dreißigsten März kam mein Nachbar ins Krankenhaus. Am einunddreißigsten Dezember ist Silvester. Niederländisch tiende: op tien oktober ... twintigste: op twintig februari ... een en twintigste: op 21 Page | 63 mei ... Am fünfundzwanzigsten September habe ich Geburtstag. Ich werde dieses Jahr fünfzehn Jahre alt. Mein Bruder will immer alles besser wissen, er ist so doof! Mama kennt die besten Kuchenrezepte. Keiner kennt bessere. vijf en twintigste: op 25 september ... dertigste: op 30 maart ... een en dertigste: op 31 december ... de broer iemand kennen G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 Lektion 10 Seite 60 Deutsch frühstücken jmd. einladen die Aufgabennummer, die +n die Wurst, die Würste die Marmelade, die +n die Milch (nur Sg.) die Tasse, die +n die Flasche, die -n der Einsendeschluss (nur Sg.) der Quark (nur Sg.) der Apfel, die Äpfel der Saft, die Säfte der Orangensaft, die -säfte der Kakao, die +s das Frühstücksprojekt, die +e das Frühstück, die +e das Rezept, die +e das Ei, die +er das Brot, die +e das Brötchen, die = Kontext Bevor Eduard zur Schule geht, will er noch frühstücken. Zu meiner Geburtstagsfeier werde ich euch einladen. Die Aufgabennummern sind mit roten Kreisen umrandet. Niederländisch ontbijten In der Pause packt Niklas sein Brötchen mit Wurst aus. Zum Frühstück gab es Croissant mit Marmelade. Milch ist gut für die Knochen. Daher trinkt Luisa jeden Morgen Milch. Simon hat eine Tasse, auf der sein Name eingraviert ist. Die Flasche ist leer. Wer holt schnell eine volle? Der Einsendeschluss für das Preisrätsel ist gestern gewesen. Für den Nachtisch benötigt man 200g Quark, Zucker und Obst. Dornröschen aß den vergifteten Apfel und schlief ein. Aus den Äpfel, die sie gesammelt haben, wird nun Saft gepresst. An ganz besonderen Tagen gibt es zum Frühstück Orangensaft. Der Kakao darf auf dem Frühstückstisch nicht fehlen. Jessica macht beim Frühstücksprojekt mit. de worst, vleeswaren Beim Frühstück bin ich noch so müde, dass ich am Tisch einschlafe. „Das Rezept von dem Kuchen musst du mir unbedingt mal geben!“ Wenn die Eier auf den Boden fallen, haben wir eine riesige Sauerei. In der Bäckerei gibt es eine große Auswahl an Broten. Am Wochenende kauft mein Papa immer Brötchen, die Woche über gibt es Brot. het ontbijt iemand uitnodigen het nummer van de opdracht/oefening de jam de melk het kopje de fles de sluiting van de inzendingstermijn de kwark de appel het sap het sinaasappel de cacao het ontbijtproject het recept het ei het brood het broodje Page | 64 G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 Deutsch das Müsli, die +s das Stück, die +e das Glas, die Gläser 14-jährig groß, größer, am größten weiter telefonisch gesund, gesünder, am gesündesten Seite 61 schmecken etw. falten etw. weitergeben: er gibt weiter, gab weiter, hat weitergegeben etw. aufmachen der Einkaufszettel, die = der Komparativ, die +e das Modalverb, die +en das Obst (nur Sg.) das Blatt, die Blätter das Papier, die +e gern, lieber, am liebsten also Kontext Nadja isst vor der Schule ein Müsli, in der Pause dann ihr Nutellabrot. Ich esse mehr als drei Stücke Kuchen. Ich liebe Kuchen. Ist das Glas halbvoll oder halbleer? Niederländisch de muesli Die 14-jährige Lorena hat den ersten Platz in dem Rennen gemacht. Sie ist Siegerin. Im Garten steht ein großer Baum. Und er wird immer größer. Es geht weiter, sobald alle da sind. Das kann man auch telefonisch klären, dazu muss man sich nicht unbedingt treffen. Obst ist viel gesünder als Fast Food oder die anderen Süßigkeiten wie Schokolade. 14 jarig „Das Essen schmeckt wunderbar! Du hast gut gekocht!“ Auf der Anleitung ist beschrieben, wie man den Karton zu einer Kiste faltet. „Kannst du die Information noch an die anderen weitergeben?“ smaken Das Geschenk darf Jule erst an Weihnachten aufmachen. iets openen Mutter schreibt sich einen Einkaufszettel, bevor sie losfährt. So vergisst sie auch nichts. Der Komparativ ist die erste Steigerungsform von Adjektiven. Modalverben wie können, dürfen oder sollen drücken die Art und Weise einer Handlung aus. Das Obst muss gegessen werden, sonst wird es faul. Im Herbst lassen die Bäume ihre Blätter fallen. Der Drucker hat kein Papier mehr. het boodschappenbriefje Ich will lieber ins Kino gehen als ins Schwimmbad. Wir haben viel gesehen und viel erlebt. Also heute war ein wirklich lief, graag de taartpunt, het plakje / sneetje, het stuk Page | 65 het glas groot verder telefonisch gezond iets vouwen iets verdergeven, doorgeven de vergrotende trap het hulpwerkwoord van modaliteit het fruit het blad het papier dus G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 schöner Tag. Deutsch wunderbar, wunderbarer, am wunderbarsten scheußlich, scheußlicher, am scheußlichsten Seite 62 etw. zeigen geben: es gibt, gab, hat gegeben wünschen die Pizzeria, die +s / Pizzerien die Kartoffel, die +n die Salzkartoffel, die +n die Pommes (Pl.) die Suppe, die +n die Tomatensuppe, die +n die Cola light (nur Sg.) die Spaghetti Bolognese (Pl.) der Salat, die +e der Kuchen, die = der Snack, die +s die Talkshow, die +s der Apfelsaft, die -säfte der O-Saft, Kontext Was gibt es Schöneres als bei strahlendem Sonnenschein am wunderbaren Strand zu liegen? Die Lehrerin beklagt sich wegen des scheußlichen Lärms, den die Schüler verursachen. Niederländisch fantastisch Page | 66 vreselijk, afschuwelijk Der Reiseführer zeigt den Touristen iets tonen alle Sehenswürdigkeiten. Es gibt in vielen Städten Parkanlagen, er zijn die zu einem Spaziergang einladen. Zu Weihnachten hat sich Jill ein neues Fahrrad gewünscht. Die Pizzeria in unserem Ort ist immer gut besucht. Im 16. Jahrhundert gelangte die Kartoffel auf dem Seeweg von Südamerika nach Europa. Heute Mittag gab es Salzkartoffeln mit Würstchen und Gemüse. Pommes sind eine beliebte Speise, wenn es schnell gehen muss. Fast an jeder Ecke werden sie verkauft. „Vorsicht, die Suppe ist sehr heiß! Verbrennt euch nicht!“ Als Vorspeise wurde eine Tomatensuppe serviert. Er schaut in die Speisekarte und bestellt sich eine Cola light. Oma Leni macht die besten Spaghetti Bolognese. „Welche Sauce soll ich zu dem Salat dazugeben: Joghurt-, Cocktailsauce oder Essig und Öl? Im Schaufenster der Konditorei stehen Kuchen und Torten. Ein kleiner Snack zwischendurch macht die kleine Franziska wieder munter. Fiona war zu Gast in einer Talkshow. wensen de pizzeria de aardappel de gekookte aardappel de patat de soep de tomatensoep de cola light de spaghetti bolognese de sla de cake de snack, tussenmaaltijd het praatje Wir tauschen zehn Kilogramm Äpfel in de appelsap zehn Flaschen Apfelsaft ein. Zur Begrüßung bekam jeder ein Glas de sinaasappelsap G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 die -Säfte der / das Ketchup, die +s Deutsch der Fisch, die +e das Lokal, die +e das Eiscafe´, die +s das Restaurant, die +s das Bistro, die +s das Fast-FoodRestaurant, die +s das Fleisch (nur Sg.) das Gemüse (nur Sg.) das Jugendcafe´, die +s das Tagesmenü, die +s das Food (nur Sg.) das Darts (nur Sg.) das Kicker, die = das Wurstbrötchen, die = das Käsebrötchen, die = das Fischbrötchen, die = Sekt oder O-Saft. Wir brauchen noch Würstchen, Steaks und Ketchup für den Grillabend. Kontext Jeden Freitag gibt es bei Claras Oma Fisch. Das Lokal hat dienstags bis sonntags von zwölf bis fünfzehn Uhr und von achtzehn bis zweiundzwanzig Uhr geöffnet. Helga und Peter sitzen im Eiscafe´ am Hafen und trinken ihren Kaffee. Morgen hat mein Bruder Geburtstag. Wir wollen mittags in ein Restaurant essen gehen. Um zu dem Bistro am Marktplatz zu gelangen, müssen Sie die Straße weiter geradeaus gehen und dann die erste Straße rechts einbiegen. McDonald´s, Burger King oder KFC sind bekannte und beliebte FastFood-Restaurants. Man sollte nicht zu viel Fleisch essen, auch wenn es gesund ist und gut schmeckt. Das Gemüse aus unserem Garten schmeckt viel besser als das, welches man im Laden kaufen kann. Nach der Schule treffen sich Julia, Nicki und ihre anderen Freundinnen im Jugendcafe´. Zur Auswahl steht das Tagesmenü, das Fleischbrötchen für Schüler oder ein Salat. Claudia bringt Finger-Food zur Grillfeier mit. Eine gute Idee. In der Spielekneipe sind Darts. Doch spielen gerade andere Leute daran. Bei unseren Nachbarn im Keller wird ein Kicker-Turnier veranstaltet. Der Verlierer muss eine Straßenparty organisieren. Leon kauft sich an der Imbissbude ein Wurtsbrötchen. Mein Papa hat mir ein Käsebrötchen gemacht, das ich in der großen Pause essen werde. Daria wird von einem großen Mann angerempelt, dabei fällt ihr de ketchup Niederländisch de vis Page | 67 de bistro,het restaurant de ijssalon het restaurant de bistro het fast-food-restaurant het vlees de groente het jongerencafé het dagmenu het eten de dartpijlen het tafelvoetbal het broodje worst het broodje kaas het broodje vis G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 Fischbrötchen zu Boden. Page | 68 G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 Deutsch das Menü, die +s heute Guten Appetit! Seite 63 etw. nehmen: er nimmt, nahm, hat genommen etw. kontrollieren etw. bringen: er bringt, brachte, hat gebracht die Situation, die +en die Speisekarte, die +n der Hunger (nur Sg.) danach dort billig, billiger, am billigsten Alles klar! pünktlich, pünktlicher, am pünktlichsten etwas bitte schön sofort sicher, sicherer, am sichersten warten Kontext Menü 1 besteht aus Salat als Vorspeise, Schnitzel mit Pommes als Hauptgericht und Schokoladenpudding als Nachspeise. Heute ist der erste Schultag von Charlotte. Sie ist jetzt ein Schulkind. „Lasst uns mit dem Essen beginnen! Guten Appetit!“ Niederländisch het menu vandaag Eet smakelijk! Thomas nimmt das Geld, das auf dem iets nemen, pakken Küchentisch liegt, und geht einkaufen. Am Eingang kontrolliert ein großer Mann die Taschen der eintretenden Gäste. Hannah bringt ihrer Oma einen Korb mit Marmeladengläsern. iets controleren „Ich wüsste jetzt auch nicht, wie ich in dieser Situation gehandelt hätte.“ Olga studiert die Speisekarte, dann bestellt sie sich einen Cappucino. Sarahs Bauch macht schon laute Geräusche vor Hunger. Als Tim nach Hause kam, legte er sich auf die Couch und schlief. Danach stand er auf und ging duschen. Hier wohnt Frederik mit seiner Familie, dort seine Großeltern. Sie trägt keine billige Kleidung. Das sieht man auf den ersten Blick. „Alles klar, dann sehen wir uns in einer halben Stunde!“ Katharina ist immer pünktlich zum Unterricht erschienen. Wo steckt sie heute nur? „In der Sporthalle wurde eingebrochen. Schaut bitte mal nach, ob euch etwas fehlt!“ „Danke für die Hilfe!“ „Bitte schön, hab ich doch gerne gemacht!“ Auf der Autobahn ist ein Unfall passiert, Sofort kamen die Polizei und ein Krankenwagen. Sie haben sich an einem sicheren Ort versteckt, wo sie keiner finden würde. Carolin wartet auf den Bus. Sie muss de situatie iets brengen de menukaart de honger daarna daar goedkoop oké, helder op tijd iets graag gedaan meteen, direct, onmiddellijk veilig, zeker wachten Page | 69 G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 zur Schule fahren. Seite 64 Deutsch liegen: er liegt, lag, hat gelegen etw. vergessen: er vergisst, vergaß, hat vergessen wollen: er will, wollte, hat gewollt etw. schmeißen: er schmeißt, schmiss, hat geschmissen etw. reinschmeißen (= hineinwerfen) s.o. variieren die Strophe, die +n die Blutwurst, die -würste die Bockwurst, die -würste die Stufe, die +n der Toast, die +s der Schinken, die = der Abfall, die Abfälle der Refrain, die +s der Toaster, die = der Frühlingsquark (nur Sg.) das Toastbrot, die +e das Lager, die =: etwas auf Lager haben das Schinkenbrot, die +e drin (darin) Kontext Dustin liegt im Bett, er ist krank. Niederländisch liggen Lotta hat ganz den Geburtstag von ihrer Mutter vergessen. Was für ein Drama. Der kleine Niklas will noch nicht ins Bett gehen. Seine Geschwister dürfen auch noch wachbleiben. Herr Kalter schmeißt mit Kreide, sobald die Schüler miteinander reden und im Unterricht nicht aufpassen. Der kleine Junge schmeißt sein Brot in den Mülleimer rein. iets vergeten Das Essensangebot variiert von Tag zu Tag. Die 1. Strophe kann sie schon auswendig, die 2. muss sie noch lernen. Blutwurst schmeckt nicht jedem. Martin isst sie aber sehr gerne. Auf der Busreise haben wir uns Bockwürste in heißem Wasser gekocht. „Vorsicht! Fallt nicht die engen Stufen runter!“ Für die Sandwiches brauchen wir noch Toasts! Wer besorgt sie? Caro schneidet für die Pizza den Schinken in dünne Streifen. Der Abfall wird in dem kleinen Behälter dort drüben gesammelt. Der Refrain hat sich so eingeprägt, dass Lena jetzt einen Ohrwurm hat. Der Toaster hat das Toast soeben rausgeschleudert. „Bringst du bitte noch den Frühlingsquark aus dem Kühlschrank mit?“ Tanja belegt ihr Toastbrot mit Käse, Schinken, Tomaten und Gurken. Die Verkäuferin schaut nach, ob sie die Schuhe noch in der Größe auf Lager haben. variëren Maik findet beim Aufräumen noch ein altes Schinkenbrot unter seinem Bett. Was ist in der Box drin? Ist es etwas de boterham met ham willen iets smijten iets weggooien de strofe de bloedworst de rookworst de trede de toast de ham het afval het refrein het broodrooster de lentekwark de toast het magazijn (er)in Page | 70 G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 morgens Deutsch abends weil ehrlich, ehrlicher, am ehrlichsten stark, stärker, am stärksten damit famos, famoser, am famosesten knusprig, knuspriger, am knusprigsten geil, geiler, am geilsten wenn alle sein: er ist alle, war alle, ist alle gewesen plötzlich allein verrußt, verrußter, am verrußten genug zu Hause das Eis (nur Sg.) das Essen (nur Sg.) das Glück (nur Sg.) das Plakat, die +e die Anzeige, die +n Gefährliches? Morgens macht Markus dreißig Liegestützen. Kontext Abends, wenn Papa von der Arbeit kommt, muss er sich erst mal entspannen. „Ich vermisse dich, weil ich dich so sehr liebe!“ „Sag mir bitte ehrlich deine Meinung!“ `s morgens Niederländisch `s avonds Page | 71 omdat eerlijk Boris ist ein starker Kämpfer. Er hat schon alle besiegt, die sich mit ihm angelegt haben. Sie müssen sich an den Plan halten, damit auch alles so läuft, wie geplant. „Das ist ein famoser Gedanke! Fantastisch!“ Auf meinem Brettchen liegt ein knuspriges Brötchen. Es kam gerade erst aus dem Backofen. „Das war eine geile Party! Du hast wirklich etwas verpasst!“ Wenn nichts mehr dazwischenkommt, werden sie voraussichtlich gegen zwanzig Uhr ankommen. Das Marmeladenglas ist alle, haben wir noch eins auf Vorrat? sterk Es war ganz still. Doch plötzlich hörte sie ein Geräusch hinter sich in den Büschen. Eine alte Frau sitzt alleine auf einer Bank. Keiner ist bei ihr. Der Kamin ist ganz verrußt. Jemand muss ihn mal sauber machen. Hannah hat für heute genug gelernt. Ihr Kopf will nichts mehr aufnehmen. Zu Hause wartet meine Mama auf mich. Sie hat schon das Essen fertig. Ein kühles Eis wäre bei diesen Temperaturen sehr angenehm. „Das Essen ist fertig! Kommt ihr bitte!“ Viel Glück bei der Prüfung! Auf dem Plakat wird Werbung für das neue PC-Spiel gemacht. In der Anzeige wird ein gebrauchtes Fahrrad verkauft. plotselijk daarmee geweldig, fantastisch knapperig geil, geweldig als, wanneer op zijn alleen; eenzaam verroet genoeg thuis het ijs het eten het geluk de poster de advertentie G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 die Banane, die +n Deutsch die Salami, die +s die Tomate, die +n die Jugendlichen (der / die Jugendliche) etw. trinken: er trinkt, trank, hat getrunken total Affen essen gerne Bananen. Kontext Auf der Pizza fehlen die Salamischeiben! Hat der Koch sie vergessen? Die Tomaten in unserem Garten sind reif. Ich gehe gleich welche ernten. Die Jugendlichen treffen sich morgen und wollen den Ferienbeginn feiern. de banaan Niederländisch de salami de tomaat Page | 72 de jongeren Trinken ist sehr wichtig. Vergesse das iets drinken nicht! „Ich habe total vergessen, dass wir volledig, totaal Hausaufgaben in Mathe aufhatten. Es tut mir Leid!“ G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 Lektion 11 Seite 66 Deutsch etw. beantworten sparen müssen: er muss, musste, hat gemusst bezahlen die Klamotten (Pl.) die Lösung, die +en die Boutique, die +n der Flohmarkt, die -märkte der Babysitter, die = der Lieblingsladen, die -läden der Secondhandladen, die -läden der Cent (nur Sg.) der Opa, die +s das Geschäft, die +e das Taschengeld, die +er das Kaufhaus, die -häuser auf Kontext Natascha musste zuerst die Fragen beantworten, die von der Frau gestellt wurden. Tim hat lange gespart, aber jetzt kann er sich sein Auto kaufen. Selina muss heute zum Arzt gehen. Sie hat schon lange Kopfschmerzen. Niederländisch iets beantwoorden Bevor du den Laden verlässt, vergiss nicht, deine Einkäufe zu bezahlen! Die Klamotten liegen auf einem großen Haufen in der Wäschekammer. Die Lösungen zu den Aufgaben findest du ganz hinten im Buch. Meine Oma kauft in Boutiquen ihre Klamotten. Manchmal nimmt sie mich auch mit. Gabriel und sein Bruder verkaufen ihre Spielsachen, die sie nicht mehr brauchen, auf dem Flohmarkt. Ich bin oft Babysitter bei meinen Nachbarn. So kann ich noch ein bisschen Geld verdienen. Jedes Mädchen hat einen Lieblingsladen, in dem es gerne shoppen geht. Alte Klamotten gebe ich in dem Secondhandladen in unserem Ort ab. betalen Auf der Straße findet man oft CentStücke. Sie sollen Glück bringen. Opa spielt mit seinen Enkeln in der Küche Verstecken. In der Einkaufsstraße kann man von einem Geschäft in das nächste gehen. Jeden Monat bekomme ich Taschengeld, von dem ich mir das kaufen kann, was ich will. Das große Kaufhaus hat heute geschlossen. Es ist Sonntag. Auf dem Baum sitzt ein kleines Kätzchen. sparen moeten de kleren de oplossing de boutique de vlooienmarkt de babysitter de lievelingswinkel, zaak de second-hand-winkel, de tweede-handswinkel de eurocent de grootvader, opa de winkel, zaak het zakgeld het warenhuis op Page | 73 G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 Deutsch günstig, günstiger, am günstigsten paar: ein paar Stunden anstrengend, anstrengender, am anstrengensten meistens überhaupt nicht Lieblingsextra selbst Seite 67 etw. reparieren babysitten der Sportschuh, die +e der Unterschied, die +e das Fahrrad, die -räder sein, sein, seine nah, näher, am nächsten dringend bald Kontext Nora hat heute ganz günstig eingekauft. Alles war um 50% reduziert. Ein paar Stunden am Wochenende passe ich auf die Kinder meiner Nachbarn auf. Am anstrengensten ist es, die Kinder ins Bett zu bringen, weil sie ständig verhandeln wollen, länger aufzubleiben. Meistens bekommt Karl noch Trinkgeld. Das Essen hat hier überhaupt nicht geschmeckt. Hier gehen wir nicht mehr hin! Was ist dein Lieblingsessen? Meines ist Pizza. Er bekam eine extra große Portion Pommes, weil er so hungrig aussah. Selbst der mutige Philipp würde sich das niemals trauen. Niederländisch gunstig Das Fahrrad ist kaputt. Es muss repariert werden. Ich wurde von meinen Nachbarn gefragt, ob ich morgen Abend babysitten kann. Julian braucht neue Sportschuhe. Seine alten sind zu klein geworden. Der Unterschied zwischen dir und mir ist, dass ich morgens nicht so schnell aus den Federn komme. Am Bahnhof ist ein extra Parkplatz nur für Fahrräder. Er hat seinen Schlüssel verloren. Jetzt kommt er nicht mehr ins Haus rein. Nächste Woche soll das Wetter wieder besser werden. Wir müssen dringend die Fenster putzen. Man sieht ja nichts mehr. Bald ist es soweit – dann ist die Schule aus und die Ferien fangen an. repareren enkele, een paar Page | 74 inspannend meestal helemaal niet lievelingsextra zelf(s) babysitten, oppassen de gympen het verschil de fiets zijn (bezitt. vnw ♂ + o), zijn (bezitt. vnw ♀) dichtbij; volgend dringend snel, gauw, straks Seite 68 etw. anprobieren Deutsch gefallen: es gefällt, gefiel, hat gefallen Fabienne geht in die Umkleidekabine, iets passen, proberen um die Klamotten anzuprobieren. Kontext Niederländisch Das Kleid gefällt ihr sehr gut. bevallen, leuk vinden G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 (jmd.) stehen: es steht (jmd.), stand (jmd.), hat (jmd.) gestanden die Minute, die +n die Sekunde, die +n die Entschuldigung, die +en der Einkaufsbummel, die = der Jeansladen, die -läden der CD-Laden, die -Läden der Ohrring, die +e das Schmuckgeschäft, die +e das Sportgeschäft, die +e ihm Ihnen Seite 69 würfeln etw. aufhängen die Farbe, die +n die Lieblingssachen (Pl.) der Reggae (nur Sg.) Deutsch der Ska (nur Sg.) Dieses Oberteil steht dir gut. Kauf es! staat iemand Die Minuten vergehen, doch es passiert nichts. Sekunde um Sekunde verstreicht, doch kommt keiner vorbei, um mich abzuholen. Diese Entschuldigung kann ich nicht annehmen. Das klingt wie eine schlechte Lüge. Bei dem Einkaufsbummel am Samstag hat Sofie Freunde getroffen. de minuut Der Jeansladen an der Ecke hat immer schöne Hosen. Aber leider nie in meiner Größe. Am liebsten geht Florian in den CDLaden. Jedesmal wird er hier fündig. Johanna hat sich gestern Ohrringe stechen lassen. Es hat sie viel Überwindung gekostet. In den Schaufenstern der Schmuckgeschäfte werden immer die tollsten Juwelen ausgestellt. Letzte Nacht wurde in dem Sportgeschäft eingebrochen. Viele teure Schuhe und Trainingsgeräte wurden gestohlen. Mein Hund wedelt mit der Rute, wenn man ihn streichelt. Das gefällt ihm. „Ich danke Ihnen für Ihre Aufmerksamkeit!“ de spijkerbroekenzaak de seconde het excuus, de verontschuldiging het winkelen de cd-winkel de oorbel de sieradenwinkel, juwelier de sportzaak hem (pers. vnw als meewerk. vnm) u (pers. vnw als meewerk, vnw) Nacheinander wird im Uhrzeigersinn dobbelen gewürfelt. Wer die höchste Augenzahl würfelt, darf beginnen. Die Bilder wollen sie noch an den iets ophangen Wänden aufhängen. Welche Farben hat ein Regenbogen? de kleur All ihre Lieblingssachen packt Sonja in eine große Kiste. Bob Marley ist ein bekannter Sänger des Reggae. Kontext Ska ist in den späten 1950ern auf Jamaika entstanden. de lievelingsspullen de Reggae Niederländisch de Ska Page | 75 G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 der Schmuck (nur Sg.) meist wie viel deutlich, deutlicher, am deutlichsten ziemlich welchSeite 70 einfallen: es fällt ein, fiel ein, ist eingefallen reagieren relaxen stimmen die Ordnung (nur Sg.) die Vorsicht (nur Sg.) der Einkaufstyp, die +en der Einkaufsmuffel, die = der Einkaufsprofi, die +s der Einkaufsfreak, die +s der Shoppingtrip, die +s Sie hat sich extra teuren Schmuck für den Ball gekauft. Meist ist es nicht viel, was sie zu tun hat. Aber heute sieht sie kein Ende vor lauter Arbeit. Wie viel kostet dieses Kleid? Das Preiszettelchen ist abgefallen. „Ich habe dir doch deutlich gesagt, dass du den Raum verlassen sollst. Ich gehe sonst mir dir zum Direktor!“ Ich habe schon ziemlich viel von dir gehört. Heute sehe ich dich aber zum ersten Mal. Welch ein wunderschöner Morgen! Hoffentlich bleibt das Wetter so. het sieraad Mir ist gerade eingefallen, dass wir morgen Besuch erwarten und ich noch nichts vorbereitet habe. Wenn jemand erste Hilfe benötigt, muss man schnell reagieren. Meine Mama relaxt in ihrem Lieblingssessel. Stimmt es, dass der Bäcker seinen Laden schließen will? Er verkauft doch die besten Brötchen, die es gibt. Ordnung ist das halbe Leben. Wer Ordnung hält, findet schnell das,was er sucht. Es ist Vorsicht geboten, wenn man nachts alleine durch den Wald geht. „Bist du eher der Einkaufstyp oder der, der nur mitläuft, um jemandem einen Gefallen zu tun?“ Karl ist ein Einkaufsmuffel. Er begleitet seine Frau nur, weil sie sich wünscht, dass er mitkommt. Sofie ist ein richtiger Einkaufsprofi. Sie ist unschlagbar. Mona ist ein richtiger Einkaufsfreak. Jedes Wochenende möchte sie shoppen gehen. Am Samstag machen die Freundinnen einen Shoppingtrip durch Köln. te binnen schieten meestal, over het algemeen hoeveel duidelijk tamelijk welk- reageren relaxen, ontspannen kloppen de netheid de alertheid het shoppingtype iemand die niet houdt van winkelen iemand die heel succesvol winkelt iemand die bijzonder graag winkelt de shoppingtrip Page | 76 G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 Deutsch der Punkt, die +e der Stress (nur Sg.) der Laden, die Läden das Paar, die +e das Sonderangebot, die +e das Ergebnis, die +se eher unbedingt schlecht, schlechter, am schlechtesten lange, länger, am längsten nichts Oh Gott! pur völlig okay der Euro (nur Sg.) der Pullover, die = der Ring, die +e der Schuh, die +e das Album, die Alben Kontext „Wir treffen uns genau hier, an diesem Punkt in drei Stunden wieder. Viel Spaß bei eurer Shoppingtour!“ Was bist du denn schon wieder so im Stress? Mach doch mal ruhiger! Der Laden schließt in einer Stunde. Wenn du noch etwas brauchst, solltest du dich beeilen. In der Ecke steht ein Paar Schuhe. Der Hund lauert schon sehnsüchtig. Diese Woche sind Handschuhe im Sonderangebot. Niederländisch de punt; de plek Die Mannschaft hat zwar gewonnen, ist jedoch nicht mit dem Ergebnis zufrieden. Was bist du für ein Typ: eher der ruhige oder der wilde? Diesen Brunnen muss man unbedingt gesehen haben, wenn man in dieser Stadt ist. Das war ein schlechter Scherz. Ich kann überhaupt nicht lachen. het resultaat Lange halte ich das nicht mehr aus! lang Nichts hat sich geändert, obwohl Frau Dingel doch sehr darum gebeten hat. „Oh Gott! Was ist denn hier passiert? Es sieht aus, als wäre die Bombe eingeschlagen!“ Sie trinkt den Tee pur, ohne Zucker oder Honig. Völlig verzweifelt stürmt Frau Martini in die Klasse. „Habt ihr meine Tasche gesehen? Sie ist verschwunden!“ „Können wir das so machen, wie ich vorgeschlagen habe?“ „Okay, machen wir das so!“ Die Hose kostet zwanzig Euro. Wenn es kalt wird, ziehe ich mir einen Pullover an. Sie trägt einen Ring an der Hand. niets Der Schuh drückt am linken Fuß. de schoen Sie sortiert die Bilder in das Album ein. het album de stress Page | 77 de winkel, de zaak het paar; het stel de speciale aanbieding eerder beslist, zeker slecht jezus! puur volkomen. volledig, totaal oké, goed de euro de trui de ring G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 Deutsch das Geld (nur Sg.) das Top, die +s die Jacke, die +n die Kette, die +n jmd. helfen: er hilft, half, hat geholfen kosten etw. zahlen mehr wenig, weniger, am wenigsten Kontext Man verschwendet nicht einfach sein Geld, sondern überlegt, wofür man sein Geld ausgibt. Im Sommer trägt sie oft ein Top. Niederländisch het geld Für den Herbst braucht sie eine neue Jacke. Um den Hals trägt sie eine goldene Kette, die sie von ihrer Oma geschenkt bekommen hat. Hilfst du mir bitte bei den Hausaufgaben? he jas Es koste, was es wolle. Ich zahle nicht bar, sondern heute mal mit der Karte. Man sollte mehr Freunde haben als Feinde. „Wenn du dir erst wenig nimmst, kannst du dir nochmal nachholen“, sagt meine Mutter immer. kosten iets betalen het topje de ketting iemand helpen meer weinig, matig Page | 78 G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 Lektion 12 Seite 72 Deutsch wehtun: es tut weh, tat weh, hat weh getan klingeln jmd. anrufen: er ruft an, rief an, hat angerufen laufen: er läuft, lief, ist gelaufen die Gesundheit (nur Sg.) die Zahnschmerzen (Pl.) die Prüfungsangst, die -ängste der Körper, die = der Kopf, die Köpfe der Zahn, die Zähne der Schmerz, die +en krank Seite 73 gehen: besser gehen: es geht besser, ging besser, ist besser gegangen etw. tauschen die Halsschmerzen (Pl.) die Bauchschmerzen (Pl.) die Eins, die +en Kontext Mein Zahn tut so weh, dass ich gar nicht mehr richtig essen kann. Niederländisch pijn doen, pijn hebben Page | 79 Das Telefon klingelt, doch niemand hebt ab. Es geht schneller, jemanden anzurufen, als ihn zu besuchen. over gaan, rinkelen Er läuft und läuft und läuft aus Angst, dass ihn jemand verfolgt. Die Gesundheit der Menschen liegt ihnen am Herzen. Daher tun sie alles, was sie können. Matthias geht zum Zahnarzt. Er hat starke Zahnschmerzen. Wie kann man Prüfungsängste lindern? Ich habe noch kein Mittel gefunden, das hilft. Am ganzen Körper hat Leon rote Flecken. Sie jucken fürchterlich. Tom und Maike sind mit den Köpfen zusammen gestoßen. Jetzt haben beide eine dicke Beule. Meine kleine Schwester hat ihren ersten Zahn verloren. Jetzt hat sie eine Zahnlücke. Der Schmerz lässt langsam nach. lopen In diesem Saal wurden die kranken Menschen untersucht. ziek „Geht es dir heute besser als gestern?“ gaan „Können wir mal die Plätze tauschen. Ich sehe hier nichts.“ Mark hat fürchterliche Halsschmerzen. Daher geht er heute nicht zur Schule. Lara geht gleich zum Arzt. Ihre Bauchschmerzen werden immer schlimmer. Auf dem Zeugnis hatte Lea eine Eins in Englisch. iets ruilen iemand opbellen de gezondheid de kiespijn de faalangst, examenvrees het lichaam het hoofd de tand, de kies de pijn de keelpijn de buikpijn de één G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 Deutsch die Nase, die +n die Pantomime, die +n die Bedeutung, die +en der Hals, die Hälse der Bauch, die Bäuche der Fuß, die Füße der Mund, die Münder der Finger, die = das Bein, die +e das Auge, die +n das Haar, die +e das Ohr, die +en das Kärtchen, die = Was ist los? traurig, trauriger, am traurigsten überrascht Seite 74 etw. lösen etw. überlegen anfangen: er fängt an, fing an, hat angefangen etw. mitnehmen: er nimmt mit, nahm mit, hat mitgenommen Kontext Beim Schlittschuhfahren hat sie sich die Nase gebrochen. In der letzten Schulstunde spielen sie Pantomime. Was hast das für eine Bedeutung, wenn das rote Lichtchen angeht? Sie hat sich den Hals verdreht. Bei jeder Bewegung schmerzt er. Nachdem die Sonne so stark auf ihren Bauch geschienen hat, hat sie jetzt einen Sonnenbrand. Meine Füße tun so weh. Können wir uns vielleicht erst mal ausruhen, bevor wir weitergehen? Mund zu, sonst fliegt noch eine Mücke rein! Finger weg von dem Pudding! Das soll unser Nachtisch werden! Weil er sich das Bein verletzt hat, humpelt Kai. Durch die Brille wirkt sein Auge unnatürlich groß. Mein Papa hat ein graues Haar bei sich entdeckt. Ein goldener Ohrring schmückt ihr Ohr. Auf dem Kärtchen stehen Adresse und Telefonnummer von dem Arzt. „Was ist los mit dir? Du bist heute so still.“ Kathrin ist so traurig, dass ihr Kanninchen gestorben ist. Sie weint. Sie war überrascht, dass plötzlich ihre Eltern vor der Tür standen. Niederländisch de neus Tom hat die Aufgabe in Rekordzeit gelöst. Bevor Paula zu dem Direktor geht, überlegt sie sich, was sie sagen möchte. Soeben hat es angefangen zu regnen. Die Wäsche, die ich zum Trocknen raus gehängt habe, ist jetzt nass. An den Badesee wollen sie noch einen Beachvolleyball und ein paar Gesellschaftsspiele mitnehmen. iets oplossen de pantomime de betekenis de hals de buik de voet de mond de vinger het been het oog het haar het oor het (visite)kaartje wat is er aan de hand? treurig, bedroefd verrast iets overleggen, nadenken over iets beginnen, aanvangen iets meenemen Page | 80 G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 Deutsch die Fitness (nur Sg.) die Freundschaft, die +en die Aufforderung, die +en der Radio-Doktor, die +en der Kanal, die Kanäle der Freitagabend, die +e der Doktor, die -en Dr. = Doktor der Hörtext, die +e der Ratschlag, die Ratschläge der Yogaunterricht, die +e (Pl. selten) der Imperativ, die +e das Forum, die Foren das Tattoo, die +s das Kung-Fu (nur Sg.) das Kickboxen (nur Sg.) das Taekwondo (nur Sg.) langsam, langsamer, am langsamsten Kontext Maik geht ins Fitnessstudio. Er möchte seine Kondition verbessern. Mona hat schon viele Freundschaften geschlossen und noch keine ist zerbrochen. „Das war keine Frage, sondern eine Aufforderung. Du sollst endlich dein Zimmer aufräumen!“, ruft Mutter. Radio-Doktor Friedrich ist erst ab 11 Uhr auf Sendung. Auf welchem Kanal kommt der Film, den wir uns heute Abend ansehen wollen? Am Freitagabend gehen meine Eltern tanzen. Wir Kinder sind dann alleine zu Hause. Der Doktor kam zu Marie ans Bett und untersuchte sie. Dr. Freilich ist immer sehr freundlich zu seinen Patienten. Die Schüler folgen aufmerksam dem Hörtext und machen sich dabei Notizen. „Kannst du mir einen Ratschlag geben, was ich besser machen kann?“ Julias Mutter geht jeden Dienstagmorgen zum Yogaunterricht. Der Imperativ ist eine Befehlsform wie zum Beispiel „gehe!“ oder „lauf!“. In dem Forum können alle ihre persönliche Meinung und Bewertung zu dieser Firma schreiben. Sandras Vater hat sich gestern ein Tattoo auf den Oberarm stechen lassen. Mein Bruder macht seit neustem jetzt auch noch Kung-Fu. Früher wollte ich immer mal zum Kickboxen gehen. Heute denke ich nicht mal daran, es zu tun. Hast du schon mal etwas von Taekwondo gehört? Die langsame Schnecke kriecht über den Boden und zieht eine Schleimspur hinter sich her. Niederländisch de fitness, conditie de vriendschap Page | 81 het dringende verzoek de radio-dokter kanaal; gracht; riool, pijp, buis de vrijdag avond de arts, docter de gepromoveerde academicus, doctor de luistertekst het advies de yogales de gebiedende wijs het forum de tatoeage de Kung-Fu het kickboxen de Taekwondo langzaam G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 Seite 75 Deutsch spazieren gehen: er geht spazieren, ging spazieren, ist spazieren gegangen joggen die Diät, die +en die Frucht, die Früchte der Status, die = der Gast, die Gäste der Dank (nur Sg.) der Quatsch (nur Sg.) der Plan, die Pläne der Zettel, die = der Arzt, die Ärzte das Fast-Food (nur Sg.) das Piercing, die -s dick, dicker, am dicksten dumm, dümmer, am dümmsten viel / viele, mehr, am meisten Vielen Dank! paar dabei Kontext Lukas geht mit seiner Familie in dem großen Park spazieren. Niederländisch gaan wandelen Page | 82 Abends geht Papa oft joggen. Sie macht eine Diät, mit der sie in zwei Wochen fünf Kilo abnehmen kann. Die Früchte, die am Baum hängen, sind noch nicht ganz reif. Er hat den Status eines Leiters, somit gilt das, was er sagt. Michael führt die Gäste in den Nebenraum, der für sie reserviert ist. Zum Dank schenkt sie ein Glas Marmelade und einen großen Strauß Blumen. Was machst du da für einen Quatsch? Das muss doch nicht sein! Sie hält sich mit ihrer Diät strickt an ihren Plan. Auf dem Zettel stehen alle Produkte, die sie heute Essen darf. Die Ärzte haben ihr empfohlen, langsam wieder mit Sport anzufangen. Fast-Food ist während der Diät strengstens verboten. Nicola hat sich einen Piercing in den Bauchnabel stechen gelassen. Wenn Conni nicht so dick wäre, könnte sie all die schönen Kleider und Röcke tragen, die ihr so gut gefallen. Das ist ziemlich dumm von dir gewesen. Du hättest mal lieber vorher drüber nachgedacht. Heute hat es viel geregnet. Die Pflanzen brauchen das Wasser. Vielen Dank für die Blumen, das wäre nicht nötig gewesen! Ein paar Plätze sind noch frei. Berta spült das Geschirr ab. Dabei hört sie laut Musik. joggen het dieët de vrucht de status de gast de dank de onzin het plan het briefje de arts de fast-food de piercing dik dom veel hartelijk bedankt! enkele, een paar tegelijkertijd, daarbij G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 Seite 76 Deutsch jmd. überzeugen etw. probieren die Aquawelt, die +en die Action (nur Sg.) die Rutschbahn, die +en die Massage, die +n die Power (nur Sg.) (die) Aqua-Power (nur Sg.) die Welle, die +n die Wassertemperatur, die +en die Sauna, die +s / Saunen die Energie, die +n die Entspannung (nur Sg.) die Kombination, die +en die Übung, die +en die Werbung (nur Sg.) die Actiongruppe, die +n der Adrenalin-Kick, die +s der Tanz, die Tänze Kontext Lorena hat ihren Bruder davon überzeugt, heute mal zu Hause zu bleiben und zu helfen. An dem Stand kann man die verschiedenen Apfelsorten probieren. Im Museum kann man in die Aquawelten eintauchen und das Leben unter Wasser erfahren. Den ganzen Tag waren sie in Action. Jetzt fallen sie müde in ihre Betten. In diesem Freizeitpark steht die größte Rutsche der Welt. Nach dem anstrengenden Tag gönnt sich Frau Fröhlich eine entspannende Massage. Ich habe keine Power mehr, um noch eine Runde zu laufen. In dem Schwimmbad wird ein Kurs „Aqua-Power“ angeboten. Jede halbe Stunde gehen Wellen wie im Meer durch das Wasser. Die Wassertemperatur beträgt 25° C. Niederländisch iemand overtuigen Die einen gehen schwimmen, die anderen in die Sauna. Man versucht durch Windräder natürliche Energie zu gewinnen. Zwischen viel Arbeit sollte man auch ein paar Stunden Entspannung einplanen. Die Kombination von Wandern und Museen anschauen gefällt ihnen sehr gut. Zur Übung sollen sie eine Seite mit Großbuchstaben schreiben. In der Werbung habe ich ein tolles Parfume gesehen. Ich will es mir bald kaufen. Die Actiongruppe startet in einer halben Stunde. Markus fährt gerne Achterbahn wegen des Adrenalin-Kicks, den er bei hoher Geschwindigkeit erfährt. Herr Krempel fordert seine Frau zum Tanz auf. de sauna iets proberen de waterwereld de actie de glijbaan de massage de kracht, de fut „Aqua-Power“ de golf de watertemperatuur de energie de ontspanning de combinatie de oefening de reclame de actiegroep de adrenaline-kick de dans Page | 83 G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 Deutsch der Aerobic-Kurs, die +e der Rhythmus, die Rhuthmen der Aerobiclehrer, die = der Meter, die = der Urlaub, die +e der Lichteffekt, die +e der Soundeffekt, die +e der Alltag, die +e der Actionfreak, die +s der Entspannungsfreak, die +s der Sportfreak, die +s der Fehler, die = der Meister, die = das Wellness (nur Sg.) das Wellenbad, die -bäder das Grad, die +e wild, wilder, am wildesten rasant, rasanter, am rasantesten turbulent Kontext Morgens, wenn ich in der Schule bin, geht meine Mutter zum Aerobic-Kurs. Passend zum Rhythmus der Musik bewegen sie sich. Der Aerobiclehrer steht so, dass alle ihn gut sehen können. Noch fünf Meter, dann hast du das Ziel erreicht. Auf uns wartet ein Urlaub an der Küste Spaniens. Die Lichteffekte auf der Bühne waren besonders faszinierend. Auch der Soundeffekt hat immer zu der Handlung gepasst. Im Alltag hat Mutter kaum Zeit für sich selbst. Deshalb nutzt sie den Urlaub zur vollen Entspannung. Mein Bruder ist ein kleiner Actionfreak. Er kann nicht still sitzen und sucht die Abenteuer. Meine Tante dagegen ist eher der Entspannungsfreak. Sie macht sich überhaupt keinen Stress und geht alles ganz gelassen an. Wessen Leben nur aus Sport besteht, wer also den ganzen Tag Sport treibt, ist ein wirklicher Sportfreak. Wer findet die Fehler, die der Maler gemacht hat? Der Meister mahnt seinen Lehrling, gut aufzupassen. In diesem Hotel gibt es Wellness pur: Frühstück im Bett, Massage, Gesichtsmaske, sonnen, im Wellnesspool baden und vieles mehr. Das Wellenbad ist eine ganz besondere Attraktion. Gerade daher ist das Schwimmbad so beliebt. Die Wassertemperatur beträgt 25° Celsius. Sie schicken die wilde Kindermeute ins Wasser, damit sie sich dort austoben können. Es ist erstaunlich, wie rasant die Zeit doch verging. Hier ist es ganz schön turbulent. Alles geht drunter und drüber und keiner hat mehr den Überblick. Niederländisch de aerobic-cursus det ritme de aerobic-leraar de meter de vakantie het lichteffect het geluidseffect de werkdag; het leven van alledag de liefhebber van actie de ontspanningsliefhebber de sportliefhebber de fout de (leer)meester het welbevinden het golvenbad de graad wild snel woelig,wild, woest, stormachtig Page | 84 G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 Deutsch heiß, heißer, am heißesten Kein Ding! effektiv, effektiver, am effektivsten Los! ruhig, ruhiger, am ruhigsten der Arm, die +e die Angst, die Ängste die Frage, die +n die Hand, die Hände die Sprache, die +n die Prüfung, die +en sicher zusammen denn doch mal Kontext „Vorsicht! Die Suppe ist sehr heiß!“ Niederländisch heet „Vielen Dank, dass Sie so hilfsbereit waren!“ „Ach, kein Ding! Das haben wir doch gerne gemacht!“ Am effektivsten ist es, wenn man nur da Sonnenkollektoren anbringt, wo auch viel Sonne hinscheint. Das ist doch ganz klar. „Seid ihr fertig? Wir wollen weitergehen. Also los!“ Nicole ist ein sehr ruhiges Mädchen. Sie redet nur dann, wenn man sie anspricht. Anna hat sich den Arm gebrochen. niet de moeite waard! Wovor hast du denn Angst? Da passiert doch gar nichts. Sie überlegen sich Fragen, die sie an den Reiseführer stellen wollen. Die eine Hand wäscht die andere. de angst Für diesen Beruf muss man mindestens drei Sprachen sprechen. Jan bereitet sich auf die Prüfung vor. de taal; de spraak het examen Du bist sicher nicht dumm. Geht zusammen zum Yoga. Was hast du denn? Denn wenn es dir nicht gut geht, bleiben wir lieber zu Hause. Ruf doch mal an! Ich habe dir doch gesagt, dass ich keine Zeit habe. Sicher, doch ich dachte, du machst eine Ausnahme. Doch, die mache ich ja auch. Schreib doch mal eine E-Mail! vast, beslist, zeker samen dan; Page | 85 effectief starten! rustig de arm de vraag de hand want alsjeblieft; toch; maar; dus toch eens, een keer G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 Lektion 13 Seite 78 Deutsch verbringen: er verbringt, verbrachte, hat verbracht die Möbel (Pl.) die Lampe, die +n die Welt, die +en die Bassgitarre, die +n die Krankheit, die +en die Sportzeitschrift, die +en die Postkarte, die +n der Tisch, die +e der Stuhl, die Stühle der Schrank, die Schränke der MD-Player, die = der Schreibtisch, die +e der Fernseher, die = der DVD-Player, die = der Platz, die Plätze der Brief, die +e das Poster, die = das Fenster, die = Kontext Tom hat die meiste Zeit von seinen Ferien mit Lesen verbracht. Er hat zehn Bücher gelesen. Niederländisch doorbrengen Sie kaufen neue Möbel, um die Wohnung einzurichten. Auf dem Schreibtisch steht eine Lampe. Auf dem Sender werden Nachrichten aus aller Welt gezeigt. Lukas spielt die Bassgitarre in seiner Band. Im Krankenhaus liegen Menschen mit den verschiedensten Krankheiten. Einmal die Woche kauft Mark sich die Sportzeitschrift. Ich habe eine Postkarte von meiner Freundin bekommen, die auf Kreta in Urlaub ist. „Könnt ihr schon mal den Tisch decken? Das Essen ist in wenigen Minuten fertig.“ An dem Tisch für vier Personen fehlt ein Stuhl. Die Schränke sind noch leer. Wir müssen sie noch einräumen. Mona weiß nicht, wie sie einen MD Player bedienen muss. Der Schreibtisch ist voll mit Papier und Büchern. Gibt es heutzutage überhaupt noch Menschen ohne Fernseher? Sie schiebt eine DVD in den DVDPlayer und macht es sich auf dem Sofa gemütlich. Neben mir sind noch drei Plätze frei. Da können Sie sich noch hinsetzen. Im Briefkasten liegen viele Briefe. Aber keiner davon ist für mich. An der Wand hängt ein Poster von seinem Lieblingssportler. Sie öffnet das Fenster zum Lüften. de meubels de lamp de wereld de basguitaar de ziekte het sporttijdschrift de ansichtkaart de tafel de stoel de kast de md-speler het bureau de televisie de dvd-speler de plaats, plek de brief de poster het raam Page | 86 G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 Deutsch das Regal, die +e das Musikinstrument, die +e (das) Japan (das) Dänemark Kontext In dem Regal stehen eine Menge Bücher. Im Schrank lagert unser Musiklehrer alle Musikinstrumente, die er für den Unterricht benötigt. Tokio liegt in Japan. Sie fahren in den Ferien nach Dänemark zu ihren Freunden. London liegt in Großbritannien. Niederländisch het rek, de stellingkast Überall auf der Welt gehen die Lichter aus. Mama macht es sich mit einem spannenden Buch auf dem Sofa gemütlich. Sie kennt sich mit elektronischen Geräten nicht gut aus. Er macht sich das Glas ganz voll und trinkt es dann aus. In dem Raum ist es dunkel, daher traut sich Maja nicht alleine hinein. Es ist schön, wenn morgens die hellen Sonnenstrahlen durch das Fenster in mein Zimmer scheinen. Sogar heute Nacht hat es noch geregnet! overal die Wortbedeutung, die +en der Genitiv, die +e Seite 80 Ich kann dir erklären, woher sich die Wortbedeutung ableiten lässt. Der Genitiv = 2. Fall. de woordbetekenis reden Nach der Besprechung bleibt noch Zeit, um miteinander zu reden. Es gibt eine Pro- und eine ContraSeite, die miteinander diskutieren. Wir wollen uns heute Abend zusammensetzten und das Thema gemeinsam besprechen. Die Sonne scheint und es ist warm. Das ist Urlaubswetter! Ich mag es, in den Ferien auf der Terrasse zu frühstücken. spreken, praten (das) Großbritannien überall gemütlich, gemütlicher, am gemütlichsten elektronisch voll, voller, am vollsten dunkel, dunkler, am dunkelsten hell, heller, am hellsten sogar het muziekinstrument Japan Denemarken Groot-Britannië gezellig elektronisch vol donker licht, helder zelfs Seite 79 diskutieren (sich) zusammensetzten die Sonne, die +n die Terrasse, die +n de 2. naamval; het voorwerp discusiëren, debatteren bij elkaar gaan zitten de zon het teras Page | 87 G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 Deutsch die Küche, die +n die Toilette, die +n der Garten, die Gärten das Schlafzimmer, die = Kontext Mutter steht in der Küche und bereitet das Essen zu. „Können Sie mir sagen, wo hier die Toilette ist?“ In unserem Garten steht ein großer Apfelbaum. Das Schlafzimmer ist verschlossen. Was meine Eltern wohl zu verstecken haben? das Wohnzimmer, Der Tisch im Wohnzimmer ist für die die = Feier schon gedeckt. Es kann also losgehen. das Chaos (nur Sg.) In dem Spielzimmer dagegen herrscht das reinste Chaos: Unordnung, wo man auch nur hinschaut. das Bad, Lea ist noch im Bad. Sie wird aber die Bäder jeden Moment kommen. chaotisch, Paula ist die chaotischste aus unserer chaotischer, Familie: Sie lässt immer alles am chaotischsten irgendwo liegen. hier Hier haben meine Großeltern schon Ferien gemacht. einzeln Die Schüler müssen einzeln vor der Klasse ein Gedicht vortragen. Seite 81 Niederländisch de keuken bleiben: er bleibt, blieb, ist geblieben stimmen etw. schaffen (ver)blijven die Freizeitaktivität, die +en die Ruhe (nur Sg.) die Nacht, die Nächte der Schuldirektor, die +en das Internat, die +e (das) Immensee deshalb glücklich, glücklicher, am glücklichsten Über Nacht bleibt die Mutter bei ihrer Tochter im Krankenhaus. Es stimmt, was du gesagt hast. Du hast schon so viel geschafft. Wieso sollte das jetzt nicht klappen? Bei den vielen Freizeitaktivitäten kann ihr eigentlich nicht langweilig werden. Sie genießt die Ruhe. Diese Nacht hat sie ziemlich unruhig geschlafen. Zur Strafe muss Mark zum Schuldirektor gehen. Klara ist auf einem Internat. Nur am Wochenende sieht sie ihre Eltern. Die Schüler lesen im Deutschunterricht die Novelle „Immensee“. Florian friert so stark. Deshalb nimmt er eine heiße Dusche und trinkt einen warmen Kakao. Anna ist wieder glücklich, sie hat ihren Lieblingspulli wieder gefunden. het toilet de tuin de slaapkamer de huiskamer de chaos het bad chaotisch hier afzonderlijk, één voor een kloppen iets voor elkaar krijgen de activiteit/bezigheid in de vrije tijd de rust de nacht de rector het internaat immensee (plaats in Zwitserland) daarom gelukkig Page | 88 G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 Deutsch besetzt Seite 82 lachen sich / jmd. vorstellen die Emotion, die +en die Mind-Map, die +s das Zuhause (nur Sg.) das Gedicht, die +e komisch, komischer, am komischsten normal, normaler, am normalsten das Bild, die +er das Klavier, die +e das Zimmer, die = die Nummer, die +n neu, neuer, am neusten klein, kleiner, am kleinsten alt, älter, am ältesten Kontext Immer wenn ich Oma anrufe, ist besetzt. Mit wem telefoniert sie so lange? Niederländisch in gesprek; bezet Sie lachte so laut, dass ihre Schwester davon wach wurde. „Darf ich vorstellen: das ist meine Schwester Ingrid und mein Bruder Hans. Und das sind meine Kinder Luisa und Conrad.“ Schau mal, sie weint! Sie hat keine Hemmungen, ihre Emotionen, offen zu zeigen. „Sammelt die Informationen bitte in einer Mind-Map!“ Nora sehnt sich nach ihren Eltern und nach ihrem Zuhause. Als Hausaufgabe sollen sie ein Gedicht auswendig lernen und morgen der Klasse vortragen. Das ist vielleicht ein komischer Typ: Er läuft im Handstand durch die Stadt und isst das Eis aus der Hand. „Ich hätte gerne eine normale Portion Pommes mit Ketchup.“ Das Bild an der Wand da hat mein Opa gemalt. Das Klavier in der Ecke wird kaum gebraucht. Die Wohnung hat sechs Zimmer. Kann ich mir noch schnell die Nummer notieren, damit ich sie zurückrufen kann? In dem neuen Bett schläft es sich direkt ganz anders. Sie wohnt in einem kleinen Häuschen am Rand der Stadt. Das Haus von meiner Oma ist schon sehr alt. lachen zich/iets voorstellen het gevoel, de emotie de mindmap het thuis het gedicht raar, komisch, grappig normaal de afbeelding, het schilderij, de prent het klavier de kamer het nummer nieuw klein oud Page | 89 G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 Lektion 14 Seite 84 Deutsch duschen waschen packen etw. wiederholen fernsehen: er sieht fern, sah fern, hat ferngesehen denken: er denkt, dachte, hat gedacht die Mittwochsfrage, die +n die Arbeit, die +en die Lateinarbeit, die +en die Vokabel, die +n die Ferien (Pl.) der Morgen, die = der Bus, die +se der Sitzplatz, die -plätze der Mittag, die +e der Schwimmer, die = der Mittwochnachmittag, die +e der Vormittag, die +e Kontext Nachdem er gefrühstückt hat, geht Simon duschen. Bevor ich heute Abend weg gehe, muss ich noch die Wäsche waschen. „Packt eure Sachen zusammen! Wir wollen los!“ „Kannst du das bitte nochmal wiederholen? Ich habe es nicht richtig verstanden.“ Mein Papa will nicht, dass wir nachmittags fernsehen. Niederländisch douchen Erst denken, dann reden! denken Hört zu, die Mittwochsfrage lautet: Wieviel Liter Wasser können Kamele in ihren Höckern speichern? Nach der Arbeit fühlt sie sich immer erleichtert. Sie hat viel für die Lateinarbeit gelernt, aber doch eine schlechte Note bekommen. Vokabeln lernen ist das A und O. de vraag op woensdag In den Ferien muss man auch mal Pause von Schule machen! Am Morgen wecken die Vögel mich mit ihrem Zwitschern. Da kommt endlich der Bus. Er hat zehn Minuten Verspätung. Als ich in den Bus stieg, waren alle Sitzplätze schon belegt. Am Mittag schien die Sonne so stark, dass es unmöglich war, raus zu gehen. Nur Schwimmer dürfen in das tiefe Becken. Am Mittwochnachmittag hat das Schwimmbad geschlossen. de schoolvakantie wassen (in)pakken iets herhalen televisie kijken het werk het proefwerk, de repetitie in Latijn het woordje de ochtend, morgen de bus de zitplaats de middag (rond 12.0013.00 uur) de zwemmer de woensdagnamiddag Den Vormittag verbringen sie damit, de ochtend dass sie alles vorbereiten, was sie am Nachmittag brauchen. Page | 90 G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 Deutsch knapp stressig, stressiger, am stressigsten früh, früher, am frühsten schwer, schwerer, am schwersten vorne blöd, blöder, am blödesten erst kurz, kürzer, am kürzesten Seite 85 die Tageszeit, die +en die Oma, die +s der Montagnachmittag, die +e der Zahnarzt, die -ärzte der Klavierunterricht (nur Sg.) das Leben, die = das Kinoprogramm, die +e stressfrei Seite 86 dürfen: er darf, durfte, hat gedurft ausgehen: er geht aus, ging aus, ist ausgegangen etw. anhaben: er hat an, hatte an, hat angehabt etw. anziehen: er zieht an, zog an, hat angezogen Kontext Das Wasser wird knapp. Wir müssen eine neue Quelle suchen. Es war heute schon wieder so stressig auf der Arbeit. Der frühste Bus fährt um sechs Uhr morgens. Die Lateinarbeit ist so schwer! Niederländisch krap In der Achterbahn ganz vorne zu sitzen, ist schon ein Erlebnis. Der Junge da ist aber blöd. Er hat mir meinen Ball geklaut. Erst neulich habe ich die Fenster geputzt. Jetzt sind sie schon wieder dreckig. Sie trägt einen kurzen Rock und eine Bluse. voorin Egal zu welcher Tageszeit du kommst, ich bin zu Hause. Mit Oma kann man alles machen. Sie lässt sich auf alles ein. Am Montagnachmittag treffe ich mich mit meiner besten Freundin im Cafe´. Morgen muss Sina zum Zahnarzt. het tijdstip Der Klavierunterricht muss leider wegen Krankheit ausfallen. Das Leben ist schön. Es soll nie enden! Tobias und seine Schwester schauen sich das Kinoprogramm an. Das Wellnesshotel ist eine stressfreie Zone. Hier darf man nur entspannen. de piano-, klavierles Sie darf drei Wochen keinen Sport treiben. Sie hat Rückenschmerzen. Das Toilettenpapier ist ausgegangen. Es muss neues besorgt werden. mogen „Das, was du heute anhast, Conni, gefällt mir sehr gut!“ iets aan hebben „Zieht euch bitte an, wir wollen jetzt losgehen!“ iets aantrekken stressvol vroeg zwaar stom, idioot pas; eerst kort de grootmoeder, oma de maandagnamiddag de tandarts het leven het programma van de bioscoop stressvrij uitgaan Page | 91 G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 Deutsch jmd. ansprechen: er spricht an, sprach an, hat angesprochen die Unordnung (nur Sg.) die Note, die +n die Pünktlichkeit (nur Sg.) die Klassenarbeit, die +en die Lieblingsklamotten (Pl.) die Schulnote, die +n die Lieblingsserie, die +n der Konflikt, die +e Kontext Niederländisch Jonas hat kein Problem damit, fremde iemand aanspreken Leute anzusprechen. In dem Kinderzimmer herrscht große de wanorde Unordnung. Da muss mal aufgeräumt werden. Die Note steht auf einem Extrazettel, het cijfer der ins Heft eingelegt ist. Sie legt großen Wert auf Pünktlichkeit. het op tijd komen, de stiptheid Frau Matter hat letzte Woche unsere het proefwerk, de nächste Klassenarbeit angekündigt. repetitie Franziska ist traurig: ihre Lieblingsde lievelingskleren klamotten sind ihr zu klein geworden. Man unterscheidet sechs Schulnoten: het schoolcijfer die eins ist die beste, die sechs die schlechteste. Was ist deine Lieblingsserie? de lievelingsserie Mona und Julia müssen ihren Konflikt lösen, sie wollen ungestört miteinander reden. Für das Interview bereiten sie Fragebögen vor. Nina geht ihren Papa in seinem Büro besuchen. „Schreibt bitte die Redemittel auf einzelne Zettel und verteilt sie in der Gruppe!“ Kira fährt mit dem Bus nach Hause. het conflict etw. zumachen „Mach bitte die Türen hinter dir zu!“ nach Hause kommen: er kommt nach Hause, kam nach Hause, ist nach Hause gekommen die Adresse, die +n Wenn Peter nach Hause kommt, hat seine Mutter das Essen schon vorbereitet. iets sluiten, dicht maken thuis komen, naar huis komen Wo wohnst du? Kannst du mir deine Adresse geben? het adres der Kühlschrank, die -schränke Seite 88 Der Kühlschrank ist gefüllt mit lauter Leckereien. de koelkast der Fragebogen, die -bögen das Büro, die +s das Redemittel, die = nach Hause fahren Seite 87 het enquêteformulier het kantoor het taalmiddel naar huis rijden Page | 92 G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 etw. genießen: er genießt, genoss, hat genossen Deutsch einschlafen: er schläft ein, schlief ein, ist eingeschlafen etw. erzählen touren trainieren etw. fühlen (sich) sehen: sie sehen sich, sahen sich, haben sich gesehen zurückfragen etw. proben etw. planen etw. begründen die Zirkusfamilie, die +n die Tochter, die Töchter die Manege, die +n die Oberliga, die -ligen die A-Juniorenmannschaft, die +en der Familienzirkus, die +se der Auftritt, die +e der Wohnwagen, die = der Notizzettel, die = der Blick, die +e das Bett, die +en: Floriane genießt ihr Eis. Es schmeckt so lecker. iets genieten Kontext Tom kann einfach nicht einschlafen. Er ist überhaupt nicht mehr müde. Niederländisch in slaap komen Mein Opa hat mir früher immer eine Gute-Nacht-Geschichte erzählt. In den Sommerferien touren wir durch Deutschland. Er trainiert für den Marathon. Sie greift in die verschlossene Kiste und fühlt, was sich darin befindet. Die Familie sieht sich ganz selten iets vertellen Erst antwortet sie, dann fragt sie zurück. Wir wollen morgen nochmal proben. Morgen haben wir unseren Auftritt. Sie planen alles ganz genau. Wieso muss ich alles begründen, was ich sage? Die Zirkusfamilie wohnt in dem Wohnwagen. „Meine Tochter ist krank. Sie kann heute nicht zur Schule kommen.“ Manege frei für die Künstler! een tegenvraag stellen Wir sind in die Oberliga aufgestiegen. de eredivisie Die A-Juniorenmannschaft hat tapfer gekämpft, aber leider verloren. het A-jongerenteam Der Familienzirkus reist morgen weiter in die nächste Stadt. Vor dem großen Auftritt sind die Artisten immer sehr aufgeregt. In den Ferien verreisen wir mit dem Wohnwagen. Auf einem Notizzettel notiert sie, was sie alles noch erledigen muss. Auf einen Blick hat er alles gesehen. het circus voor het hele gezin het optreden Abends fällt Sonja müde in ihr Bett. op bed vallen Page | 93 toeren trainen iets voelen (elkaar) zien iets repeteren, oefenen iets plannen iets beargumenteren het circusgezin de dochter de piste de caravan het notieblaadje de blik G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 ins Bett fallen (das) Mainz Deutsch ungewöhnlich, ungewöhnlicher, am ungewöhnlichsten durch unterwegs rund, runder, am rundesten weit, weiter, am weitesten weg seit übrigens beide na ja darüber die Geschwister (Pl.) Mainz ist die Hauptstadt von Rheinland-Pfalz. Kontext Es ist ungewöhnlich, dass Klara noch nicht zu Hause ist. Mainz (hoofdstad van het Duitse bondsland Rheinland-Pfalz) Niederländisch ongewoon, ongebruikelijk Sie wandern durch Wald und Wiesen und Felder. Wir machen unterwegs irgendwo Rast. Der Ball ist rund. door Der Weg ist beschwerlich und weit. ver Weit weg von zu Hause sitzt Natascha jetzt am Strand. Seit sie von zu Hause weg ist, ist es ungewöhnlich still. Übrigens soll ich noch schöne Grüße ausrichten von den Meyers. Ich hab sie in der Stadt getroffen. Thomas und Andreas essen beide keine Tomaten. „Na ja, wenn das so ist, kann es jetzt ja losgehen.“ Darüber habe ich mir noch gar keine Gedanken gemacht. Die Geschwister Leonie und Markus sehen sich sehr ähnlich. weg onderweg rond sinds overigens, trouwens allebei nou daarover de broer(s) en/of zus(sen) Page | 94 G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 Lektion 15 Seite 90 Deutsch etw. / jmd. lieben Kontext Er sagt ihr, dass er sie liebt. auf sein Die Tür ist auf. Mach sie bitte zu. Es zieht! Was? Bist du schon auf? Es ist erst 5.00 Uhr! Die Tür ist zu. Mach sie bitte auf, es ist so warm. Heute Nachmittag wollen sie skaten. Morgen geht sie in der City shoppen. Er sitzt auf dem Stuhl hinten in der Ecke, du kannst ruhig durchgehen. Die Spree ist ein langer Nebenfluss der Havel. Land in der Spree: die Spree-Insel. Berlin ist die Hauptstadt von Deutschland. Sie ist in Hektik. Sie rennt von einem Ort zum anderen. Er hat eine ganz besondere Technik beim Schwimmen. An der Wand hängen Fotografien der Kinder. Am Dienstag beginnt die Secondhand-Fashion. zu sein skaten shoppen sitzen: er sitzt, saß, hat gesessen die Spree die Spree-Insel die Hauptstadt, die -städte die Hektik (nur Sg.) die Technik, die +en die Fotografie, die +n die Second-handFashion, die +s die Fahrkarte, die +n die Top-Veranstaltung, die +en die Straße, die +n die Insel, die +n der Tourist, die +en der Mensch, die +en der Tiergarten, die -gärten der Inliner, die = Niederländisch van iets/iemand houden open zijn op zijn, wakker zijn dicht zijn skaten shoppen zitten de Spree (rivier door Berlijn) het Spree-eiland de hoofdstad de hectiek de techniek de foto(grafie) mode-evenement met tweede hands kleren Wenn du in den Bus einsteigst, zeige dem Busfahrer deine Fahrkarte! Das war eine Top-Veranstaltung. het vervoersbewijs Du musst nur die Straße entlang gehen. Dann bist du schon da. Stell dir vor, du strandest auf einer einsamen Insel im Meer ... Vor der Basilika steht eine Gruppe von Touristen. Auf dem Forum versammeln sich die Menschen. Sie geht mit ihren Kindern heute in den Tiergarten. Wollen wir heute Nachmittag Inliner fahren? de straat het top-evenement het eiland de toerist de mens de dierentuin de inliner Page | 95 G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 Deutsch der Marathon, die +s der Karneval der Kulturen der Fluss, die Flüsse der Fahrrad-Weg, die +e (das) Silvester, die = das Brandenburger Tor das Festival, die +s das Design, die +s das Lieblingsmuseum, die -museen das Stadtzentrum, die -zentren das Tischtennis (nur Sg.) das Lieblingsevent, die +s geöffnet direkt englisch kostenlos geschlossen Seite 91 etw. erklären die Bank, die +en die Apotheke, die +n die Präposition, die +en der Markt, die Märkte der Marktplatz, die -plätze Kontext Bei dem Marathon ist sie als dritte ins Ziel gelaufen. Hast du schonmal etwas vom Karneval der Kulturen gehört? Die Spree ist ein Fluss, der durch Berlin fließt. Als Autofahrer muss man immer ein Auge auf den Fahrrad-Weg werfen. An Silvester habe ich viele Freunde zu mir eingeladen. Das Brandenburger Tor steht in Berlin. Am Wochenende startet das große Festival. Dieses Design muss auf jeden Fall gedruckt werden. Ich war schon dreimal in meinem Lieblingsmuseum. Niederländisch de marathon Im Stadtzentrum ist heute ein großes Feuerwerk. Mein Bruder spielt leidenschaftlich gerne Tischtennis. Was war dein Lieblingsevent im letzten Jahr? Das Cafe´ hat sonntags geöffnet. An der Kreuzung musst du direkt links abbiegen. Englisches Frühstück ist gewöhnungsbedürftig. Wenn du drei Artikel kaufst, gibt es das vierte kostenlos dazu. Sonntags sind die Geschäfte geschlossen. het centrum van de stad het tafeltennis „Kannst du mir mal erklären, wie diese Aufgabe hier geht?“ Wir müssen aber grade noch zur Bank, Geld abheben. Ich muss noch die Medizin in der Apotheke kaufen. „Unterstreiche die Präpositionen im Text mit rot.“ Morgen ist Markt. Wir wollen mal schauen, was es da gibt. Auf dem Marktplatz ist heute viel los. iets uitleggen het carnaval van de culturen (evenement) de rivier het fietspad oud-en-nieuw de Brandenburgse Poort (in Berlijn) het festival het design het lievelingsmuseum het lievelingsevent geopend direct, meteen, onmiddelijk Engels (als bijvoeg. nw) gratis gesloten de bank (het geldinstituut) de apotheek het voorzetsel de markt het marktplein Page | 96 G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 Deutsch der Spielplatz, die -plätze der Flughafen, die -häfen der Bahnhof, die -höfe das Tor, die +e das Krankenhaus, die -häuser Seite 92 losgehen: es geht los, ging los, ist losgegangen ankommen: er kommt an, kam an, ist angekommen abfahren: er fährt ab, fuhr ab, ist angefahren etw. / jmd.abholen etw. halten: er hält, hielt, hat gehalten jmd. nachgucken (sich) entschuldigen zu Fuß gehen einsteigen: er steigt ein, stieg ein, ist eingestiegen aussteigen: er steigt aus, stieg aus, ist ausgestiegen die Orientierung (nur Sg.) die Straßenbahn, die +en die U-Bahn, die +en die S-Bahn, die +en die Haltestelle, die +n die Linie, die +n Kontext Leonie geht mit ihrer kleinen Schwester auf den Spielplatz. Schiphol ist ein großer Flughafen. Niederländisch fe speelplek het vliegveld, de luchthaven Der Bahnhof liegt ganz am Rande der het treinstation Stadt. Nachdem sie das Auto in der Garage de poort geparkt haben, schließen sie das Tor. Sie gehen im Krankenhaus eine het ziekenhuis, Freundin besuchen. gasthuis Es kann losgehen, alle sind fertig. beginnen te gaan, te wandelen „Wann kommen wir endlich an?“, quängeln die Kinder. arriveren Als sie an der Bushaltestelle ankam, ist der Bus gerade abgefahren. wegrijden, vertrekken Gleich muss ich meine Oma am Bahnhof abholen. Er hält das Schild hoch, damit seine Familie ihn besser sieht. Tom guckt ihr noch lange nach. Franzi hat gelogen. Sie soll sich entschuldigen. Sie gehen zu Fuß nach Hause. Sobald die Türen öffnen, steigen viele Menschen in den Bus ein. iets/iemand ophalen An der nächsten Haltestelle müssen wir aussteigen. uitstappen iets vasthouden iemand nakijken zich verontschuldigen, excuseren gaan, lopen instappen Mama hat eine gute Orientierung. So de oriëntatie brauchen wir keinen Stadtplan. Mit der Straßenbahn fährt sie zum de tram Bahnhof. In der U-Bahn gab es eine Schlägerei. de metro Die S-Bahn kommt in fünf Minuten. de sneltram An der Haltestelle warten viele Menschen. Die Linie 15 hält am Einkaufzentrum. de halte de lijn Page | 97 G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 Deutsch der Bahnsteig, die +e der Fahrplan, die -pläne der Hbf = Hauptbahnhof, die -höfe der Automat, die +en der Stadtname, die Städtenamen das Gleis, die +e (das) Jena das Schiff, die +e das Flugzeug, die +e das Taxi, die +s kaputt mit links: nach links rechts: nach rechts geradeaus Seite 93 die Richtung, die +en der Weg, die +e der Domplatz, die -plätze der Stadtpark, die +s das Verkehrsmittel, die = das Mauermuseum, die -museen Seite 94 jmd. begrüßen Kontext Sie steht noch eine Zeit lang auf dem Bahnsteig und sieht dem Zug nach. Auf dem Fahrplan steht, dass der Zug in wenigen Minuten ankommen wird. Am Hauptbahnhof fahren nicht nur die Züge, sondern auch viele Busse ab. Niederländisch het perron Sie zieht sich noch schnell am Automat eine Fahrkarte, dann steigt sie in den Zug ein. Die Städtenamen sind an den Bahnsteigen auf Schildern angezeigt. Der Zug fährt auf Gleis drei ab. Die Endstation ist Jena. de automaat Mit dem Schiff überqueren sie den Atlantik. Sie fliegen mit dem Flugzeug nach Spanien in Urlaub. „Das Taxi wartet da vorne auf Sie!“ de dienstregeling het centraal station de naam van de stad het spoor Jena (stad in het Oosten van Duitsland) het schip het vliegtuig de taxi Oh Schreck! Mein Handy ist kaputt! Anna geht gleich mit ihrer Oma Eisessen. An der Kreuzung müssen Sie nach links abbiegen. Nach rechts geht es in Richtung Zoo. Sie müssen immer weiter geradeaus gehen, dann sind Sie am Ziel. stuk, kapot met In welche Richtung muss ich gehen, um zum Hauptbahnhof zu gelangen. Der Weg ist nicht mehr weit. de richting links: naar links rechts: naar rechts rechtdoor de weg Auf dem Domplatz versammelt sich het domplein eine Menge Touristen. Sie führt ihren Hund im Stadtpark aus. het park van de stad Öffentliche Verkehrsmittel sind umweltfreundlicher als Autos. Morgen gehen sie in das Mauermuseum. het vervoer het Mauermuseum (in Berlijn) An der Tür werden die Gäste begrüßt. iemand begroeten (sich) treffen: er trifft Wir treffen uns morgen um 16 Uhr am elkaar ontmoeten sich, traf sich, hat Marktplatz. sich getroffen Page | 98 G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 Deutsch jmd. betören jmd. entfliehen: er entflieht, entfloh, ist entflohen toben etw. erleben etw. / jmd. überholen etw. hinkriegen steppen jmd. bezaubern viel los sein los sein fliegen: er fliegt, flog, ist geflogen die Strophe, die +n die Crew, die +s die Parade, die +n die Luft, die Lüfte die Curry-Wurst, die -Würste die Schnauze, die +n die Dame, die +n die Weltstadt, die -städte die Metropole, die +n die Spezialität, die +en die Fußballmannschaft, die +en die Lieblingsstadt, die -städte die Heimatstadt, die -städte Kontext Niederländisch Sie hat mich mit ihrem Lächeln betört. betoveren, inpalmen, verleiden Man kann dem wilden Tier nicht mehr iemand ontvluchten, entfliehen, es ist aussichtslos. ontlopen Die Kinder toben auf dem Schulhof. Was hast du heute schönes erlebt? Der Zug hat uns überholt. Er ist einfach schneller als wir. „Könnt ihr das bis morgen hinkriegen oder ist das zu viel verlangt?“ Meine Mutter steht im Sportzimmer und steppt. Deine Worte bezaubern mich jedes Mal aufs Neue. In der Stadt ist heute viel los. „Die Hunde sind los. Seien Sie vorsichtig!“ Wir fliegen gerade über Deutschland. stoeien iets beleven iemand inhalen Das Lied hat drei Strophen. de strofe Der Kapitän und seine Crew betreten das Schiff. Durch die Stadt zieht eine große Parade. Die Morgenluft ist kühl und frisch. de crew iets voor elkaar krijgen steppen (sport) iemand betoveren het is druk aan de hand zijn vliegen de parade, optocht lucht Heute Mittag habe ich mir eine CurryWurst gekauft. Ich hab die Schnauze voll, es reicht! Hunde haben eine Schnauze. de braadworst met kerrie erop schoon genoeg van hebben De bek „Du siehst aus wie eine richtige Dame! de dame Großartig!“ New York ist eine Weltstadt. de wereldstad In der Metropole von London habe ich de metropool deinen Vater kennen gelernt Ich serviere Ihnen heute eine de specialiteit französische Spezialität. Die Fußballmannschaft wärmt sich het voetbalteam gerade für das kommende Spiel auf. Was ist deine Lieblingsstadt? de lievelingsstad Meine Heimatstadt ist Koblenz, und deine? de geboortestad Page | 99 G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 Deutsch der Fluggast, die -gäste der Kapitän, die +e der Duft, die Düfte der / das Curry, die +s der Riesendurst (nur Sg.) der Bär, die +en der Flug, die Flüge der Dialekt, die +e der Berliner, die = der Berliner, die = das Nest, die +er das Berliner Kindl, die = (das) Kapstadt (das) Rio (das) Shanghai (das) Paris (das) London (das) New York das Dorf, die Dörfer das Symbol, die +e Guten Tag! lieb-: liebe Fluggäste OstWestglänzend besondere Deutsch Kontext Niederländisch „Willkommen an Bord, liebe de vliegtuigpassagier Fluggäste!“ Der Kapitän hat große Verantwortung. de kapitein Der Duft der Blumen schwebt mir immer noch in der Nase. Curry ist ein scharfes Gewürz aus Indien. Bei dieser Hitze hat Maja einen Riesendurst. Paul ist so stark wie ein Bär. de geur Der nächste Flug geht erst in drei Stunden. Katharina versteht ihre Verwandten kaum, weil sie Dialekt sprechen. Zum Nachtisch gab es Berliner. Manuel ist ein echter Berliner. Er wurde in Berlin geboren und lebt bis heute in der Stadt. Im Nest liegen vier Eier, doch wo ist die Mutter? Michelle trinkt Berliner Kindl. de vlucht Kapstadt liegt in Afrika. In den Ferien war ich in Rio. Shanghai ist eine chniesische Stadt. Letztes Jahr habe ich mit meiner Tante einen Trip nach Paris gemacht. Die nächste Klassenfahrt wird nach London gehen. Alle schwärmen von New York. Ich will auch mitreden können. In meinem Dorf wohnen nicht viele Leute. Die Taube ist ein Symbol des Friedens. Guten Tag meine Damen und Herren! „Liebe Fluggäste, wir freuen uns, Sie an Bord begrüßen zu können!“ Der Zug fährt vom Ostbahnhof ab. Der Westbahnhof passt uns nicht. Sie trinkt aus einem glänzenden Becher. Leon hat eine besondere Art Suppe zu essen: mit den Fingern! Kontext de kerrie de megadorst de beer het dialect de Berlijnse bol de inwoner van Berlijn (♂) het nest het Berliner Kindl (merknaam) Kaapstad Rio Shanghai Parijs Londen New York het dorp het symbool goedendag! beste passagiers oostwestglanzend bijzonder Niederländisch Page | 100 G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 speziell drauf (darauf) nachts prall, praller, am prallsten schön, schöner, am schönsten Bel Air das Goethe-Institut, die +e die Mauer, die +n die Tante, die +n Carola sucht eine spezielle Backmischung, die es nicht überall gibt. Darauf kannst du dich schon mal freuen! Nachts ist es dunkel. Alle Lichter sind aus und alle schlafen. Die Tüte ist prall mit Einkäufen gefüllt. speciaal Das Schönste am Reisen ist, andere Kulturen kennen zu lernen, oder? Sie fliegen mit Bel Air. mooi daarop `s nachts Page | 101 knalvol Bel Air (naam van een vliegmaatschappij) Ralf arbeitet beim Goethe-Institut. het Goethe-Instituut (in NL in A‘dam + R‘dam) Die Berliner Mauer fiel vom 9. auf den de Muur (in Berlijn) 10. November 1989. Meine Tante erwartet mich schon am de tante Bahnsteig. G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 Lektion 16 Seite 96 Deutsch etw. eintragen: er trägt ein, trug ein, hat eingetragen aufpassen die Impression, die +en die Nation, die +en die Diashow, die +s die Gasteltern (Pl.) der Kurs, die +e der Sprachkurs, die +e der Fotokurs, die +e der Austauschschüler, die = der Anfang, die Anfänge das Ausland (nur Sg.) das Au-Pair, die +s das Freizeitcamp, die +s das Heimweh (nur Sg.) (das) Ecuador (das) Kroatien das Präsens (nur Sg.) Kontext Man musste in das Formular seine genauen Daten eintragen. Niederländisch noteren, invullen Ich muss heute Abend auf meine kleine Schwester aufpassen, weil meine Eltern nicht da sind. Im Museum bekommt man viele Impressionen. Menschen aus allen Nationen kamen zusammen. Sie zeigt am Abend eine Diashow mit Bildern aus ihrer Kindheit. Meine Gasteltern haben mich freundlich am Flughafen empfangen. Georg hat extra einen Kurs belegt, um Französisch zu lernen. Papa hat vor unserem ersten Urlaub in Frankreich einen Sprachkurs gemacht. In dem Fotokurs haben wir gelernt, wie man gute Fotos macht, sie entwickelt und bearbeitet. Idas Austauschschüler kommt aus Kroatien. opletten, oppassen Am Anfang fällt es schwer, eine fremde Sprache zu sprechen. Doch mit der Zeit klappt das immer besser. Marie will ein Jahr im Ausland studieren. Norena ist ein Au-Pair Mädchen aus Indien. Erik und seine Freunde fahren in den Ferien mit einem Freizeitcamp nach Afrika. Luisa hat Heimweh. Sie weint schon seit drei Stunden und kann nicht aufhören. Mein Austauschschüler kommt aus Ecuador. Sabine macht bei einem Schüleraustausch nach Kroatien mit. Die Schüler schreiben alle Verbformen im Präsens. het begin, de aanvang de indruk, impressie de natie de diashow de gastouders de cursus de talencursus de cursus fotografie de leerling van de uitwisseling het buitenland de Au-Pair het vakantiekamp de heimwee Ecuador Kroatië de tegenwoordige tijd Page | 102 G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 Deutsch das Präteritum, die ...ta (das) Slowakisch junge Leute (Pl.) Seite 97 die Seite, die +n die USA (Pl.) die Gastfamilie, die +n die Sprachschule, die +n die Weihnachtsfeier, die +n die Klassenfahrt, die +en der Intensivsprachkurs, die +e der Mathetest, die +s (das) Heidelberg (das) Iowa (das) Erfurt (das) Neuseeland (das) Schweden (das) Flensburg das Ratespiel, die +e letztlang, länger, am längsten fast Kontext Das lateinische Imperfekt entspricht ungefähr dem deutschen Präteritum. Der Austauschschüler von Noah bringt uns Slowakisch bei. Junge Leute sind gewöhnlich für Abenteuer offener als alte Leute. Niederländisch de verleden tijd Ich bin in dem Buch schon auf Seite 304. Die USA sind eine Weltmacht und zugleich eine Weltpolizei. Nataschas Gastfamilie empfängt sie schon am Flughafen. Das Gebäude der Sprachschule ist einsturzgefährdet. Am Freitag machen wir eine Weihnachtsfeier mit unserer Handballmannschaft. Die Klasse 6b fährt morgen nach Berlin auf Klassenfahrt. Weil Nicole kein Spanisch spricht, belegt sie einen Intensivsprachkurs. Sie muss sich auf das Auslandsjahr vorbereiten. Der Mathetest ist sehr schlecht ausgefallen. Es gab fast nur schlechte Noten. Heidelberg ist eine sehr berühmte Universitätsstadt. Iowa ist bekannt für den Anbau von Mais und die weite Natur. Erfurt ist eine Stadt im Osten Deutschlands. An unserer Schule ist ein Referendar aus Neuseeland. Überall in Europa gibt es ein Stück Schweden: IKEA. Auf dem Weg zu meiner Oma kommen wir an Flensburg vorbei. Bei diesem Ratespiel treten zwei Mannschaften gegeneinander an. Letztes Wochenende war bei uns im Garten ein großes Sommerfest. Die Perlen sind an einer langen Kette aufgereiht. Wir haben fast alles aufgegessen. Es ist nur noch ein kleiner Rest übrig. de pagina, bladzijde Slovaaks jonge mensen de VS het gastgezin het taleninstituut de kerstviering het klassenuitje de intensieve talencursus de wiskundetoets Heidelberg (in het zuiden van Duitsland) Iowa (in de VS) Erfurt Nieuw-Zeeland Zweden Flensburg (in het Noorden van Duitsland) de quiz afgelopen, vorig lang bijna, haast Page | 103 G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 Deutsch gar nichts froh, froher, am frohsten Seite 98 etw. tragen: er trägt, trug, hat getragen die Stadt, die Städte die Anden (Pl.) Kontext Julia war heute in der Stadt shoppen, sie hat aber gar nichts gefunden. Die kleine Maja ist so froh, dass ihr Teddybär wieder gesund ist. Niederländisch helemaal niets blij, opgelucht Page | 104 Auf dem Kopf trägt sie einen Krug mit Wasser. Die nächste größere Stadt liegt zehn Kilometer entfernt. Sie machen eine Tour durch die Anden. die Mitte, In der Mitte der Stadt steht eine die +n große, sehenswerte Kirche. die Äquatorlinie (nur Die Äquatorlinie ist auf dem Boden mit Sg.) einem roten Strich gekennzeichnet. iets dragen die Fee, die +n die Schuluniform, die +en die Mentalität, die +en die Heimat, die +en der Ausflug, die -flüge der Schultag, die +e de fee (das) Bremen das Planetarium, die Planetarien das Monument, die +e das Traumland, die -länder das Schlusswort, die -wörter das Stichwort, die -wörter oben Im Traum ist mir eine Fee erschienen. Ich durfte mir etwas wünschen. In Neuseeland tragen die Schüler eine Schuluniform. Die Mentalität der Menschen unterscheidet sich von Land zu Land. Sie verlassen ihre Heimat, weil sie dort nicht mehr sicher leben können. Morgen machen wir einen Ausflug in den Zoo. Am letzten Schultag machen sie ein gemeinsames Frühstück in der Klasse. Bremen ist Bundesland und Hauptstadt zugleich. Das Planetarium öffnet erst in einer Stunde. Die Reisegruppe steht vor dem großen Monument und hört, was der Reiseleiter ihnen dazu erzählt. Stell dir vor, du wärst in deinem Traumland ... Was würdest du nun machen? Das Schlusswort eines Buches lässt dieses langsam ausklingen. „Macht euch bitte Stichworte zu dem Thema, damit ihr nächste Stunde dazu etwas erzählen könnt!“ Oben auf der Kirchturmspitze sitzt ein Wetterhahn. de stad de Andes (gebergte in Peru) het midden de evenaar, equator, evennachtslinie het schooluniform de mentaliteit het land van herkomst het uitje de schooldag Bremen (oude Hansestad in het Noorden van Duitsland) het planetarium het monument het land van je dromen het slotwoord het trefwoord, steekwoord boven G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 Deutsch genauso (wie) Seite 99 die Partizipform, die +en das Partizip, die +ien Partizip I = Partizip Präsens Partizip II = Partizip Perfekt Seite 100 ankommen: gut ankommen abfahren: auf etwas abfahren gehören filmen die Suche, die +n: auf der Suche sein die Ausgabe, die +n die Ausfahrt, die +en die Videokamera, die +s die Verbform, die +en die Wortstellung, die +en der Renner, die = : der Renner sein der Kasus, die = das Gastgeschenk, die +e (das) Thailand das Kochbuch, die -bücher das Gummibärchen, die = Kontext „Macht es genauso, wie ihr es gelernt habt!“ Niederländisch net zo (als) Bildet die Partizipformen zu den aufgelisteten Verben in der Tabelle! Partizipien ersetzten Nebensätze und beschreiben etwas genauer. Das Partizip Präsens von „sein“ lautet „ist gewesen“. Das Partizip Perfekt von „sein“ lautet „war gewesen“. de vorm van het deelwoord het deelwoord het tegenwoordig deelwoord het verleden, voltooid deelwoord Florians Eltern haben eben angerufen, arriveren sie sind gut angekommen. Martin fährt voll auf Linkin Park ab. helemaal te gek vinden, idolaat zijn Das Buch gehört nicht mir! Es ist von bezit zijn van Jonas. Caros Papa filmt unseren Auftritt, filmopnames maken damit wir ihn auch sehen können. Sie sind auf der Suche nach den de speur-, zoektocht: Spuren der Steinzeitmenschen. op zoek zijn Die Schule gebraucht die zehnte de uitgave, editie Ausgabe des Buches. „Nehmen Sie bitte die nächste Ausde afrit fahrt und verlassen Sie die Autobahn!“ Lena hat ihre Videokamera dabei, sie de videocamera möchte alles filmen. Die Verbformen sollen sortiert in die de vorm van het Tabelle eingeordnet werden. werkwoord Die Wortstellung ist leider falsch, de woordvolgorde in probiere es ein weiteres Mal! een zin Diesen Sommer ist das Meloneneis de hit, favoriet der Eisdiele am großen Brunnen der Renner. Der Kasus eines Wortes bestimmt, de casus, het was für ein Satzglied es ist. voorbeeld uit de praktijk Als Dank für die Einladung bringen sie het gastcadeau ein Gastgeschenk mit. Mein Bruder hat mir aus Thailand ein Thailand kleines Geschenk mitgebracht. Zum Geburtstag schenkt Ilona ihrer het kookboek Mutter ein italienisches Kochbuch. Zur Belohnung bekommt sie ein de gummibeertjes Gummibärchen. Page | 105 G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 Deutsch das Monopoly, die +s das Fotoalbum, die -alben das Austauschjahr, die +e Kontext Monopoly ist ein spannendes Spiel. Wenn sie sich das Fotoalbum ansieht, kommen ihr die Tränen. Lukas ist wieder in Deutschland. Er hat ein Austauschjahr in China hinter sich. das Genus, Genus ist der Fachbegriff für Wortdie Genera geschlecht: ♂, ♀, o, MZ. zwar Zwar scheint heute die Sonne, aber ist es zu kalt, um schwimmen zu gehen. wohl Da haben wir uns wohl immer verpasst. Mensch-ärgereTom und Luisa spielen MenschDich-nicht ärgere-Dich-nicht mit den Großeltern. kommunikativ, Herbert ist ein sehr kommunikativer kommunikativer, am Mensch. kommunikativsten etc. = et cetera Wir wollen noch in den Ferien in den Zoo, ins Schwimmbad, Eis essen, auf die große Burg, etc.. Wir haben noch viel vor. einige Einige von den Schülern gehen heute schon früher nach Hause. die Schokolade, Im Geschäft hat man eine riesige die +n Auswahl an Schokoladen. Niederländisch het Monopoly-spel het fotoalbum het uitwisselingsjaar het woordgeslacht weliswaar blijkbaar; wel het Mens-erger-je-nietspel communicatief etc. enkele de chocola Page | 106 G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 Lektion 17 Seite 102 Deutsch kennen lernen etw. putzen etw. basteln etw. installieren die Perspektive, die +n die Schultasche, die +n die Herbstferien (Pl.) die Tierarztpraxis, die -praxen die Operation, die +en die Erzieherin, die +nen die Software (nur Sg.) der Kindergarten, die -gärten der Gruppenraum, die -räume der ComputerFreak, die +s der Drucker, die = der Kollege, die +n der Chef, die +s das Praktikum, die Prktika das Schulpraktikum, die -praktika das Gymnasium, die Gymnasien Kontext Im Urlaub habe ich Mona kennen gelernt. Wir sind Freunde geworden. Papa putzt gerade die Küche. Die Kinder basteln ihre Laternen für Sankt Martin. Frau Tall hat uns eine neue Software installiert. Es kommt ganz auf die Perspektive an, aus der man die Sache betrachtet. In der Schultasche sind ein Biologiebuch, Stifte, Agenda und Hefte. Im Oktober haben wir Herbstferien! Florian fährt mit seinem Hund zur Tierarztpraxis. Sein Hund hat schon mehrere Operationen hinter sich. Susannes Mutter ist Erzieherin im Kindergarten. Hat dein Computer schon die neuste Software? Meine kleine Schwester geht noch in den Kindergarten. Sie versammeln sich zum Frühstück im Gruppenraum mit der Biene an der Tür. Wenn du Hilfe brauchst, sag mir Bescheid! Ich kenne einen ComputerFreak, der alles über Computer weiß. Der Drucker klappt nicht mehr, die Patrone ist leer. Heute Abend geht Herr Thile mit seinen Kollegen Essen. Sein Chef hat ihn gelobt. Er hat ganze Arbeit geleistet. In den Ferien hat sie ein Praktikum in der Tierarztpraxis gemacht. Die Schüler machen in den letzten beiden Wochen vor den Ferien ein Schulpraktikum. Kai ist auf dem Gymnasium, er will das Abitur machen. Niederländisch leren kennen iets poetsen, dweilen, schoon maken iets knutselen iets instaleren het perspectief de schooltas de herfstvakantie de praktijk van de dierenarts de operatie de pedagoge, lerares in een kleuterschool de software de kleuterschool de groepsruimte de computerfreak de printer de collega de baas de stage de LOB-stage het gymnasium, vwo Page | 107 G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 Deutsch (das) Dortmund das Gebäude, die = nah, näher, am nächsten sympathisch, sympathischer, am sympathischsten Seite 103 etw. / jmd.fotografieren die Sekretärin, die +nen die Konjunktion, die +en der Künstler, die = der Traumjob, die +s der Hausmann, die -männer der Ingenieur, die +e der Ferienjob, die +s der Traumberuf, die +e der Architekt, die +en das Atelier, die +s (das) Wien Kontext Am Wochenende fährt Jana mit ihren Freunden nach Dortmund. Der Vortrag findet in Gebäude D statt. „Komm näher zu mir! Ich will dir etwas ins Ohr flüstern.“ Der Junge, mit dem ich eben gesprochen habe, war mir sehr sympathisch. Niederländisch Dortmund (in het Duitse Ruhr-gebied) het gebouw dichtbij, vlakbij Jonas fotografiert Tiere im Wald. iets / iemand fotograferen de secretaresse Die Sekretärin begrüßt mich freundlich. Konjunktionen verbinden Sätze. Page | 108 sympatiek het voegwoord Die Künstler kommen zu einer de kunstenaar Informationsveranstaltung zusammen. Was ist denn dein Traumjob? de droombaan Papa ist ein Hausmann. de huisman Tobias´ Vater ist von Beruf Ingenieur. de ingenieur In den Ferien mache ich einen Ferienjob. Sophias Traumberuf ist Tierärztin. Sie liebt Tiere. Herr Klein ist der Architekt, der unser Haus geplant hat. Frau Meißel ist Künstlerin. Sie hat ihr eigenes Atelier. Das Orchester macht als nächstes in Wien halt. (das) Basel Basel ist die drittgrößte Stadt der Schweiz. (das) Vaduz Die Gemeinde Vaduz ist ein internationaler Finanzplatz. (das) Graz Heute wollen wir die Stadt Graz besichtigen. das Architekturbüro, Im Architekturbüro besprechen Sinas die +s Eltern mit dem Architekten den Bau ihres neuen Hauses. arbeitslos Herr Lempel ist arbeitslos. Seite 104 sich / etw. Tom möchte sich bei dem Vorstellpräsentieren ungsgespräch gut präsentieren. Nichts darf schiefgehen. de vakantiebaan het beroep van je dromen de architect het atelier Wenen (hoofdstad van Oostenrijk) Basel (stad aan de Rijn in Zwitserland) Vaduz (stad in Zwitserland) Graz (stad in Stiermarken in Oostenrijk) het architectenkantoor werkeloos Iets presenteren G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 Deutsch etw. / jmd. melden die Schülermode, die +n die Werbeagentur, die +en die Agentur, die +en die Kinokarte, die +n die Kamera, die +s der Gürtel, die = der Turnschuh, die +e der Mantel, die Mäntel der Stiefel, die = das Model, die +s (das) Kiel das Fotoshooting, die +s das Fotostudio, die +s der / das Bonbon, die +s das Casting, die +s das Hemd, die +en das Sweat-Shirt, die +s zwischen mindestens Seite 105 etw. ausschneiden etw. verteilen Kontext Der Anrufbeantworter meldet eine neue Nachricht. Die Schülermode hat sich über das Schuljahr hin stark geändert. Sie hat eine Stelle in der Werbeagentur bekommen. Die Agentur schreibt eine Stelle aus. Wenn Sie Interesse haben, bewerben Sie sich bis zum 26.07.! Als kleines Geschenk bekommt Laura eine Kinokarte von ihrem Freund. Die Kamera darf im Koffer nicht fehlen! Er trägt einen Gürtel, damit die Hose nicht rutscht. Nina macht Werbung für den neuen Turnschuh. „Die Frau da, die den langen roten Mantel trägt, hat Schmuck gestohlen!“ Mit den hohen Stiefeln stapft Julie durch den Schnee. Sandra hat die perfekte Figur, um Model zu werden. Kiel liegt im Bundesland SchleswigHolstein an der Ostsee. Tanja ist sehr aufgeregt. In wenigen Minuten beginnt ihr Fotoshootimg. Sie wollen heute im Fotostudio Bilder von ihren Kindern machen lassen. Helga lutscht einen Bonbon, da sie Halsschmerzen hat. Bei dem Casting war Lorena sehr erfolgreich. Sie hat den Job! Stefan trägt ein blaues Hemd und eine kurze Jeanshose. Nach dem Duschen zieht Niklas sich schnell ein Sweat-Shirt über. Der Chef muss sich zwischen sechs Kandidaten entscheiden. Es hat mindestens drei Monate gedauert bis Lisa wusste, ob sie den Job hat oder nicht. Niederländisch iets vermelden, op iets attent maken de mode van de leerlingen Page | 109 het reclamebureau Ulli schneidet bunte Kreise aus und klebt sie auf die rote Pappe. Er verteilt an alle Gäste ein kleines Päckchen. iets uitknippen het agentschap, bureau het bioscoopkaartje de camera de riem, ceintuur de sportschoen, gymp de mantel, lange jas de laars het model Kiel (stad in het Noorden van Duitsland) de foto-opname de fotostudio het zuurtje de casting het hemd het sweat-shirt tussen minstens iets uitdelen G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 Deutsch das Demonstrativpronomen, die = das Geschlecht, die +er hübsch, hübscher, am hübschesten schick, schicker, am schickesten sportlich, sportlicher, am sportlichsten elegant, eleganter, am elegantesten bekannt, bekannter, am bekanntesten blond, blonder, am blondesten Seite 106 etw. grillen (sich) freuen vorbeikommen: er kommt vorbei, kam vorbei, ist vorbei gekommen spazieren gehen: er geht spazieren, ging spazieren, ist spazieren gegangen jmd. / etw. nachschauen die Menge, die +n die Referenz, die +en die Info, die +s die Teamarbeit, die +en die Hundeschule, die +n die Bezahlung, die +en die Frisur, die +en Kontext Man unterscheidet verschiedene Pronomen; u.a. auch Demonstrativpronomen. Das Geschlecht wird entweder in rot für weibliche oder blau für männliche Wörter angegeben. Nadine ist sehr hübsch. Niederländisch het aanwijzend voornaamwoord „Wieso hast du dich heute so schick gemacht? Hast du etwa ein Date?“ Das Model, das gesucht wird, sollte sportlich aussehen. Sjiek Abends im Theater tragen die Leute elegante Kleidung. Die Regeln sind bekannt. elegant Franzi hat langes blondes Haar. blond Auf dem Sommerfest werden Würstchen gegrillt. Luisa freut sich auf ihren Geburtstag. Wenn du mal in Koblenz bist, kannst du ja bei mir vorbeikommen. iets barbecuën het geslacht Page | 110 leuk om te zien, knap sportief bekend (zich) verheugen langskomen Heute Nachmittag wollen wir mit Oma gaan wandelen im Wald spazieren gehen, danach trinken wir Kaffee. Paul sieht seinem Traumauto nach. Die Menge Menschen versammelt sich an dem großen Obelisk. Ein Arbeitszeugnis ist eine Referenz. Einige Infos kann man dem Flyer entnehmen. Teamarbeit ist eine Fähigkeit, die fast überall gebraucht wird. Mama geht mit unserem Hund in die Hundeschule. Die Bezahlung in diesem Beruf ist miserabel. Marie geht zum Friseur. Sie möchte sich eine Frisur für ihren Abschluss- iemand / iets achterna kijken de massa de referentie de info(rmatie) het teamwerk, -work de cursus voor het opvoeden van honden het salaris, de uitbetaling het kapsel G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 die Haarshow, die +s Deutsch die Arbeitszeit, die +en die Jobanzeige, die +n die Rechtschreibung (nur Sg.) der Sommerjob, die +s der Clip, die +s der Horrorbereich, die +e der Zombie, die +s der Drehort, die +e der Grillwalker, die = der Wochenendjob, die +s der Verkäufer, die = der Hundebetreuer, die = der Hundekindergarten, die -gärten der Anruf, die +e der Salon, die +s der Arbeitsort, die +e (das) Brandenburg das Würstchen, die = (das) Potsdam ball machen lassen. Auf der Haarshow wurden viele Fotos geschossen. Kontext Die Arbeitszeiten liegen so gut, dass sie noch viel Zeit mit ihrer Familie verbringen kann. Tom geht die Jobanzeigen durch, jedoch findet er keine, die ihm gefallen würde. Florian ist in Rechtschreibung noch nicht sicher. Das muss er noch üben. Mit dem Sommerjob verdient sie sich das Geld für den nächsten Urlaub. Sie erstellen einen Clip. de show waar kapsels worden getoond Niederländisch de werktijd Page | 111 de vacatures in de krant de spelling het zomerbaantje de videoclip Die Besucher werden nun in den Horrorbereich geleitet, wo sie Gruseliges erwartet. Vor ihnen taucht ein Zombie auf, dem noch mindestens zehn weitere folgen. Der Drehort von dem Film liegt ganz in der Nähe. Klaus trägt den Grillwalker. het gebied met griezelige dingen Die Wochenenden sind schon durch seinen Wochenendjob verplant. Wenn Michelle keinen anderen Job findet, wird sie Verkäuferin. Weil meine Eltern morgens beide arbeiten, haben wir einen Hundebetreuer für unseren jungen Hund. Manchmal bringen sie ihren neuen Hund in den Hundekindergarten und holen ihn mittags nach der Arbeit dort wieder ab. Ein Anruf genügt, und dann liefern wir Ihnen Ihre Bestellung. Doris tritt in den Salon ein und sieht als erstes ihren Sohn, der sich die Haare abrasieren lässt. „Bei diesem Job haben Sie keinen festen Arbeitsort, ist Ihnen das klar? Potsdam liegt im Bundesland Brandenburg. Die Würstchen, die auf dem Grill liegen, sind schon fast schwarz. Der Film spielt in Potsdam. het weekendbaantje de zombie de locatie, plaats van de filmopname draagbaar grillsysteem de verkoopster de hondenuitlater de opvang voor jonge honden het telefoontje de salon de werkplek Brandenburg (Duitse deelstaat) het worstje Potsdam (hoofdstad G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 das Haarmodel, die +s Deutsch das Meeting, die +s das Wörterbuch, die -bücher witzig, witziger, am witzigsten afroamerikanisch mind. = mindestens extrovertiert ca. = circa kreativ, kreativer, am kreativsten der Techniker, die = der Tierarzt, die -ärzte das Kind, die +er das Tier, die +e die Bluse, die +n die Fabrik, die +en die Hausfrau, die +en die Praxis, die Praxen kurz, kürzer, am kürzesten typisch, typischer, am typischsten Das Haarmodel preist das neue Shampoo an. Jeder soll es kaufen. Kontext Herr Paulus und Herr Fischer haben sich zu einem Meeting verabredet. Wenn du nicht weißt, wie ein Wort geschrieben wird, schau einfach im Wörterbuch nach! Das ist aber ein witziges Buch. Ich habe mich halb totgelacht. In dem Restaurant läuft traditionelle afroamerikanische Musik. Sie muss noch mind. drei Tage den Arm ruhig halten. Fabian ist sehr extrovertiert. Er will immer im Vordergrund stehen. Es sind noch ca. fünf Kilometer bis zur nächsten Abfahrt. Im Kunstunterricht werden die Schüler dazu annimiert, kreativ zu sein. Wir brauchen einen Techniker, der uns weiterhilft. Früher wollte Nadine immer Tierarzt werden. Die kleinen Kinder werden in den Kindergarten gebracht. Auf dem Bauernhof gibt es viele Tiere zu sehen. Sie trägt einen engen Rock und eine Bluse. Micheal arbeitet in einer Knopffabrik. Während Frau Schneider arbeitet, putzt die Hausfrau ihre Wohnung. Morgens fährt Nicole in ihre Praxis. Sie ist Zahnärztin. Sie trägt einen kurzen Rock und hohe Schuhe. Typisch für diese Gegend ist der gute Wein. van Brandenburg) het model voor kapsels Niederländisch de vergadering, bijeenkomst het woordenboek piepklein Afro-Amerikaans (bijvoegl. nw) minstens extrovert ca. creatief de techneut de dierenarts het kind het dier de blouse de fabriek de huisvrouw de praktijk kort typisch, kenmerkend Page | 112 G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 Lektion 18 Seite 108 Deutsch die Bushaltestelle, die +n der See, die +n das Gepäck (nur Sg.) Seite 109 scheinen: sie scheint, schien, hat geschienen regnen Kontext An der Bushaltestelle warten viele Menschen auf den Bus. Vor uns liegt ein klarer See, der zum Schwimmen einlädt. Mit dem Gepäck unter dem Arm steigen sie in das Flugzeug ein. Niederländisch de bushalte Die Sonne scheint. schijnen regenen (das) Madrid Es regnet heute schon den ganzen Tag. Simon muss noch Ferienpostkarten kaufen. An der Wetterkarte können Sie das Wetter der nächsten drei Tage ablesen! Die Pyrenäen sind eine fast 430 km lange Gebirgskette zwischen Spanien und Frankreich. Welche Anrede soll ich verwenden: Sie oder Du? Der Regen kühlt die Luft um einiges ab. Maike studiert an der Universität Rostock Jura. Madrid ist die Hauptstadt Spaniens. es wem Heute regnet es. Wem gehört dieser Rucksack? die Ferienpostkarte, die +n die Wetterkarte, die +n die Pyrenäen (Pl.) die Anrede, die +n der Regen (nur Sg.) (das) Rostock Seite 110 übernachten etw. organisieren etw. holen die Sternenkarte, die +n die Wiese, die +n die Dose, die +n Susi und Peter wollen heute im Zelt übernachten. Die SV organisiert eine Schulparty. Bevor wir fahren, muss ich noch Geld bei der Bank holen. In dem Museum ist eine Sternenkarte ausgestellt. Nadja pflückt bunte Blumen auf der Wiese. In der Dose befindet sich das Urlaubsgeld von Kai. het meer de bagage het vakantieansichtkaart de weerkaart de Pyreneën aanspreektitel de regen Rostock (stad aan de Oostzee) Madrid (hoofdstad van Spanje) het van wie (vragend voornaamwoord, +3) overnachten, slapen iets organiseren iets halen de sterrenkaart het weiland, grasveld het blikje Page | 113 G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 Deutsch die Sonnenbrille, die +n die Pediküre, die +n die Maniküre, die +n die Wanderschuhe (der Wanderschuh) die Taschenlampe, die +n die Nachtwanderung, die +en der Spaß, die Späße der Große Wagen der Kleine Bär der Grill, die +s der Picknickplatz, die +plätze der Bikini, die +s der Ball, die Bälle der Schönheitstag, die +e der Wald, die Wälder das Fernglas, die -gläser das Picknick, die +e / +s das Tierheim, die +e das Flugzeug, die +e vor allem daheim Kontext Mit Sonnenbrille und Strohhut legt Philipp sich in den Sonnenstuhl. Frau Schneider geht zur Pediküre. Ihre Füße müssen dringend verwöhnt werden. Einmal die Woche geht sie zur Maniküre. Sie legt Wert auf schöne Fingernägel. Sie ziehen sich die Wanderschuhe an und gehen los. Mit der Taschenlampe ausgerüstet begeben sie sich in den dunklen Wald. Die Nachtwanderung führt an den gruseligsten Stellen vorbei. Die Kinder hatten ihren Spaß im Schlamm. Der Große Wagen ist ein Sternbild, das sofort am Himmel auffällt. Auch der Kleine Bär ist ein Sternbild. Niederländisch de zonnebril „Macht schonmal den Grill an, die Kinder kommen und haben Hunger!“ Wir suchen uns jetzt einen schönen Picknickplatz und essen unser Baguette. Lisa zieht sich den Bikini an und geht in Richtung Wasserrutsche. Tim und Helga spielen im Wasser mit einem Ball. Wann ist der Schönheitstag? de barbecue Es ist unheimlich, abends alleine im Wald unterwegs zu sein. Im Gebüsch liegt ein getarnter Mann mit Fernglas. Was beobachtet er nur? Gabi und Heinz freuen sich auf ein romantisches Picknick. Oma Sonja hat ihre Katze ins Tierheim gegeben. Am Himmel sind keine Wolken zu sehen, nur Flugzeuge. Vor allem kleine Kinder haben in diesem Park viel Spaß. Daheim wartet meine Mutter auf die Brötchen. Sie hat den Tisch schon gedeckt. het bos, woud de pedicure, voetverzorging Page | 114 de manicure, handverzorging de wandelschoenen de zaklamp de nachtwandeling het plezier; de grap de grote beer de kleine beer de picknickplek de bikini de bal de schoonheidsdag de verrekijker de picknick het dierenasiel het vliegtuig vooral thuis G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 Deutsch gut, besser, am besten: beste draußen Seite 111 wandern lassen: er lässt, ließ, hat gelassen Jmd. etw. ausleihen: er leiht aus, lieh aus, hat ausgeliehen etw. / jmd. streicheln einigen etw. üben reiten mitmachen Recht haben: er hat Recht, hatte Recht, hat Recht gehabt die Handmassage, die +n die Fußmassage, die +n die Rückenmassage, die +n die Kerze, die +n die Lieblingsmusik, die +en die Flugreise, die +n die Ferienliebe (nur Sg.) der Gesundheitsdrink, die +s der Kick, die +s der Flügel, die = der Laptop, die +s Kontext Niederländisch Matthias hat in der Mathearbeit die goed beste Noten geschrieben. Draußen ist es ungemütlich: es ist kalt buiten und es regnet. Page | 115 Sie wandern durch den Wald. Er lässt sich das Frühstück ans Bett bringen. Nick leiht mir sein Lieblingsbuch aus. stevig wandelen laten Nina streichelt die Katze, die auf dem Stuhl sitzt. „Einigt euch bitte, was wir jetzt machen!“ Das musst du aber nochmal üben! Das kannst du noch nicht so gut. Mittwochs geht Maike immer reiten. Kommt, macht doch mit! „Du hast Recht gehabt. Es ist wirklich schon acht Uhr.“ iets / iemand strelen, aaien het met elkaar eens worden iets oefenen, repeteren Die Handmassage kostet 10 €. de handmassage In diesem Hotel werden Fußmassagen angeboten. Während Niklas schwimmt, gönnt sich Kira eine Rückenmassage. Das Geburtstagskind Paula bläst alle Kerzen auf dem Kuchen aus. Sobald er nach Hause kommt, schaltet er seine Lieblingsmusik an. Die Flugreise ist schon lange gebucht. de voetmassage iemand iets lenen paardrijden meedoen gelijk hebben de rugmassage de kaars de lievelingsmuziek de vliegreis Nicole muss sich von ihrer Ferienliebe de vakantieliefde trennen. Sie fährt wieder nach Hause. Nachdem sie den Gesundheitsdrink het gezondheidsgetrunken hatte, ging es ihr besser. drankje Beim Achterbahnfahren mag Nick den de kick Kick, den er dabei immer verspürt. Die Vögel flattern wild mit den Flügeln. de vleugel Er packt seinen Laptop aus und fängt an zu arbeiten. de laptop G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 Deutsch der Flirt-Faktor, die +en das Pflegebad, die -bäder das Dach, die Dächer zusätzlich ungefährlich doppelt süß, süßer, am süßesten unmöglich Seite 112 baden etw. verbinden: er verbindet, verband, hat verbunden wegfahren: erfährt weg, fuhr weg, ist weggefahren campen die Grillparty, die +s die Deutschlandkarte, die +n der Sommerflirt, die +s der Scout, die +s das Zelt, die +e das Freibad, die -bäder (das) Amrum (das) Mailand (das) Bern Kontext Der Flirt-Faktor stieg im Laufe des Abends. Das Pflegebad duftet nach Rosen. Niederländisch de flirt-factor Auf dem Dach sitzt eine Katze. Sie kommt alleine nicht darunter. Zusätzlich zu den Hausaufgaben, informiert ihr euch über Bonn. Wer sagt denn, dass alle Pilze ungefährlich seien? Das ist falsch! Doppelt hält besser. Der süße Duft der Blumen lockt die Bienchen an. Es ist unmöglich, dieses Rätsel zu lösen. het dak Sie gehen in den See baden. Was verbindet ihr mit diesem Lied? badderen, zwemmen iets verbinden, een verband leggen met iets wegrijden In den Herbstferien fahren wir dieses Jahr nicht weg. het verzorgende bad extra ongevaarlijk dubbel zoet onmogelijk Kathi geht mit ihren Freunden eine Woche campen. Sie freut sich schon riesig. Sie treffen sich, um die Grillparty zu planen. Nikolas breitet die Deutschlandkarte auf dem Küchentisch aus. kamperen Nach dem kurzen Sommerflirt sehnt sich Julie nach einer echten Beziehung. Scout ist ein englisches Wort für Pfadfinder. Sie wollen campen: Sie bauen das Zelt auf. Marie will heute mit ihren Freunden ins Freibad gehen. Sie zelten auf dem Campingplatz auf Amrum. Mailand ist eine sehenswerte Stadt in Italien. Bern ist die Hauptstadt der Schweiz. de zomerflirt de barbecue de kaart van Duitsland de padvinder de tent het buitenbad Amrum (Duits eiland in de Noordzee) Milaan (stad in Italië) Bern (stad in Zwitserland) Page | 116 G.Neuner (Hg.) e.a., Deutsch.com 1, Hueber Verlag, 2008 das Erlebnis, die +se Deutsch (das) England das Ferienlager, die = (das) Uppsala (das) Manchester dorthin leicht, leichter, am leichtesten während der Berg, die +e (das) Österreich das Pferd, die +e die Türkei (nur Sg.) die Wanderung, die +en wollen: er will, wollte, hat gewollt Das war ein unvergessliches Erlebnis. de belevenis Kontext Letztes Jahr haben wir einen Trip nach England gemacht. Im Sommer verbringen viel Schüler ihre Ferien in einem Ferienlager. Wo liegt denn Uppsala? In Schweden. Manchester besitzt zwei Fußballclubs: Manchester United und Manchester City. Dorthin kannst du das Glas stellen, ich räume es gleich weg. Sie trägt im Sommer immer leichte Kleidung. Während Mama spült, macht Lorena ihre Hausaufgaben. Bald haben sie die Spitze des Berges erreicht. Auf unserem Weg in den Urlaub fahren wir durch Österreich. Auf der Weide stehen Pferde. Niederländisch Engeland In den Ferien fliegen wir in die Türkei. Veronika ist so müde von der Wanderung. Tim will noch nicht ins Bett gehen. Turkije de stevige wandeling het vakantiekamp Uppsala (stad in Zweden) Manchester (stad in GB) daar, daarheen makkelijk, licht, dun terwijl de berg Oostenrijk het paard willen Page | 117