Indicatoren epitheliaal ovariumcarcinoom Indicator 1 Aanwezigheid van gynaecologisch oncoloog bij operatie ovariumcarcinoom -aanwezigheid bij stadiëringsoperatie -aanwezigheid bij debulking Relatie tot kwaliteit Volgens de literatuur is het aannemelijk dat ovariumcarcinoom patiënten een betere overleving hebben indien zij geopereerd worden door een gynaecologisch oncoloog in vergelijking tot een algemeen gynaecoloog (Paulsen 2006, Engelen 2006, Chan 2007). Het positieve effect op overleving was duidelijker bij operatie van patiënten met gevorderde ziekte (Junor 1999, Carney 2002, Paulsen 2006) Operationalisatie Gynaecologisch oncoloog aanwezig bij stadiëringsoperatie (%) Gynaecologisch oncoloog aanwezig bij debulkingsoperatie (%) Teller Noemer Definitie(s) Aanbeveling uit de richtlijn waarop deze indicator is gebaseerd: Beperkingen/aandachtspunten bij gebruik en interpretatie Registreerbaarheid Aantal stadiëringsoperaties van het ovariumcarcinoom waarbij gynaecologisch oncoloog aanwezig is Aantal debulkingoperaties van het ovariumcarcinoom waarbij gynaecologisch oncoloog aanwezig is Aantal stadiëringsoperaties bij patiënten met een ovariumcarcinoom Aantal debulkingoperaties bij patiënten met een ovariumcarcinoom Operatie: stadiëringsoperatie, debulkingsoperatie Ovariumcarcinoom: invasief, morfologie: epitheliaal, alle stadia Gynaecologisch oncoloog: gynaecoloog in dienst van het gynaecologisch oncologisch centrum Indien bij een patiënte het vermoeden op een ovariumcarcinoom bestaat dient de operatie uitgevoerd te worden door een gynaecologisch oncoloog en/ of in een gespecialiseerd ziekenhuis. Een strikt onderscheid naar stadiëringsoperatie en debulkingsoperatie is lastig, omdat peroperatief kan blijken dat het toch gaat om een hoger stadium waardoor een debulkingsoperatie wordt uitgevoerd. Het is echter de vraag of deze als stadiëringsoperatie of debulkingsoperatie wordt uitgeboekt De aanwezigheid van de gynaecologisch oncoloog moet extra geregistreerd worden in regio Rotterdam. In regio Groningen (maar niet Enschede) wordt deze reeds geregistreerd. Indicator 2 Compleetheid van de stadiëringsoperatie bij laag stadium ovariumcarcinoom patiënten Relatie tot kwaliteit Operationalisatie Bij laag stadium ovariumcarcinoom (Ia, Ib, Ic en IIa) zijn de differentiatie graad en de volledigheid van de stadiëring de belangrijkste prognostische factoren voor overleving en recidief vrije overleving. Percentage patiënten met een laag stadium ovariumcarcinoom waarbij een complete stadiëring is uitgevoerd Teller Aantal patiënten met een laag stadium ovariumcarcinoom dat compleet gestadieerd is Noemer Aantal patiënten met een laag stadium ovariumcarcinoom dat stadiëringsoperatie heeft ondergaan. Definitie(s) Laag stadium ovariumcarcinoom: FIGO I-IIa (bij aanvang stadiëringsoperatie) Stadiëringsoperatie (stadiëringslaparotomie): operatie met als doel het stadium vast te stellen (diagnostiek). Bij de operatie worden adnexen, baarmoeder en Aanbeveling uit de richtlijn waarop deze indicator is gebaseerd: Beperkingen/aandac hts-punten bij gebruik en interpretatie Registreerbaarheid omentum verwijderd. Ook wordt een lymfkliersampling uitgevoerd, zowel iliacaal als retroperitoneaal en worden er blinde biopten genomen in de gehele buikholte. Belangrijk verschil tussen een stadiëringsoperatie en debulking chirurgie is dat er bij een stadiëringsoperatie voornamelijk weefsel zonder tumor wordt verwijderd. Compleetheid stadiëring: uitvoering alle elementen a t/m k: a. afname ascites/spoelen peritoneum (ja/nee/niet vermeld) b. inspectie/palpatie peritoneale oppervlakken (ja/nee/niet vermeld) c. biopteren laesies verdacht metastasen (ja/nee/nvt(geen verdachte laesies) /niet vermeld) d. abdom. hysterectomie+ bilaterale salpingo-oöforectomie (ja/nee/niet vermeld) e. infracolische omentectomie (ja/nee/niet vermeld) f. bioptie/resectie adhesies grenzend aan prim tumor (ja/nee/nvt(geen adhesies)/niet vermeld) g. aantal biopten blaasoppervlak en cavum Douglasi h. aantal biopten rechter/linker paracolische groeve i. aantal biopten en/of uitstrijken rechter diafragmakoepel j. aantal biopten zijwand peritoneum (fossa ovarica) k. lymfekliersampling (minimaal 10 klieren onderzocht) lymfkliersampling iliacaal links (interna / externa / communis) lymfkliersampling iliacaal rechts (interna / externa / communis) obturatoriusloge links obturatoriusloge rechts - precavaal / paraaortaal, in ieder geval ook tussen vena renalis en arteria mesenterica inferior Een adequate lymfkliersampling heeft de voorkeur boven een radicale lymfadenectomie. Het minimum aantal te verwijderen lymfklieren is 10 (absolute ondergrens) waarbij aanbevolen wordt om deze lymfklieren te verkrijgen uit verschillende lymfklierregio's waarvan de belangrijkste zijn: paraaortaal en paracavaal tussen de vena renalis en de arteria mesenterica inferior, de communis, interne- en externe iliacale klieren en de klieren uit de fossa obturatoria. Een unilaterale sampling bij een unilaterale tumor wordt afgeraden vanwege het (te hoge) risico van contralaterale lymfkliermetastasen. De interpretatie blijft mogelijk een probleem. Stadiëringsoperaties worden uitgevoerd bij patiënten met verdenking op een laag stadium ovariumcarcinoom (klinisch vroeg stadium). Peroperatief zijn er dan de volgende mogelijkheden: macroscopische geen afwijkingen, dus stadiëringsoperatie, PA – blijft vroegstadium macroscopisch geen afwijkingen, dus stadiëringsoperatie, echter PA met meta’s dus hoger stadium (t/m IIIC) macroscopisch wel afwijkingen, dan kan dit uitgeboekt worden als stadiëringsoperatie maar ook als debulkingsoperatie met bijbehorend hoger stadium). Wanneer alleen patiënten worden geselecteerd op basis van vroeg klinisch stadium (t/m FIGO IIa), dan worden patiënten die migreren naar een hoger stadium maar wel een stadiëringsoperatie hebben ondergaan gemist. Om deze reden wordt van een bredere selectie van patiënten de aanwezigheid en de details van een stadiëringsoperatie gecontroleerd en vastgelegd (uitbreiding tot en met klinisch stadium FIGOIIIa). Compleetheid van de OK-verslagen is bepalend voor de registreerbaarheid Indicator 3 Percentage patiënten zonder macroscopische afwijkingen dat door een complete stadiëring migreert van een laag naar een hoog stadium. Relatie tot kwaliteit Patiënten die door een complete stadiëring een hoger stadium krijgen worden uitgebreider systemisch behandeld en hebben daardoor mogelijk een betere prognose. Indien onvolledige stadiëring plaats heeft gevonden bestaat er het risico op onderbehandeling. Deze indicator geeft de opbrengst van de complete stadiëring weer. Operationalisatie Percentage patiënten met ovariumcarcinoom dat door stadiëring migreert van laag stadium ovariumcarcinoom (I-IIa) naar hoog stadium ovariumcarcinoom (IIb en hoger). Teller Aantal ovariumcarcinoom patiënten dat een stadiëringsoperatie heeft ondergaan, waarbij een hoog stadium ovariumcarcinoom wordt vastgesteld. Noemer Definitie(s) Registreerbaarheid Aantal ovariumcarcinoom patiënten dat een stadiëringsoperatie heeft ondergaan. Laag stadium ovariumcarcinoom: FIGO I-IIa Hoog stadium ovariumcarcinoom: FIGO IIb en hoger Stadiëringsoperatie (stadiëringslaparotomie): operatie met als doel het stadium vast te stellen (diagnostiek). Bij de operatie worden adnexen, baarmoeder en omentum verwijderd. Ook wordt een lymfkliersampling uitgevoerd, zowel iliacaal als retroperitoneaal en worden er blinde biopten genomen in de gehele buikholte. Belangrijk verschil tussen een stadiëringsoperatie en debulking chirurgie is dat er bij een stadiëringsoperatie voornamelijk weefsel zonder tumor wordt verwijderd. Compleetheid van de OK-verslagen is bepalend voor de registreerbaarheid. Indicator 4 Reden incompleetheid stadiëringsoperatie bij ovariumcarcinoom patiënten Relatie tot kwaliteit Operationalisatie Teller Noemer Definitie(s) Registreerbaarheid Patiënten met een complete stadiëring hebben een betere prognose dan patiënten met een incomplete stadiëring. Dat een stadiëring incompleet is kan te maken hebben met complicerende factoren tijdens de operatie. Deze variabele is een beschrijvende variabele. Reden incompleetheid stadiëringsoperatie bij patiënten met laag ovariumcarcinoom Nvt (kwalitatief) Nvt Laag stadium ovariumcarcinoom: FIGO I-IIa (pathologisch stadium) Incomplete stadiëring: zie eerdere definitie indicator 2. Compleetheid van de OK-verslagen is bepalend voor de registreerbaarheid. Indicator 5 Compleetheid van de debulkingsoperatie bij hoog stadium ovariumcarcinoom patiënten Relatie tot kwaliteit Een optimale chirurgische debulking wordt in de literatuur gezien als een belangrijke prognostische factor voor de overleving. Operationalisatie Patiënten met hoogstadium ovariumcarcinoom worden in toenemende mate Teller Noemer Definitie(s) Registreerbaarheid behandeld met interventie debulking (in plaats van primaire debulking). Omdat er mogelijk een verschil bestaat in compleetheid, wordt deze indicator opgesplitst naar primaire en interventiedebulking. verhouding primaire debulking : interventiedebulking % primair compleet gedebulkte patiënten % primair optimaal gedebulkte patiënten (tumorrest<1cm) % patiënten behandeld met complete intervaldebulking % patiënten behandeld met optimale intervaldebulking (tumorrest<1cm) verhouding primaire debulking : interventiedebulking % primair compleet gedebulkte patiënten % primair optimaal gedebulkte patiënten (tumorrest<1cm) % patiënten behandeld met complete intervaldebulking % patiënten behandeld met optimale intervaldebulking (tumorrest<1cm) Nvt Aantal patiënten met hoog stadium dat debulkingsoperatie heeft ondergaan Aantal patiënten met hoog stadium dat debulkingsoperatie heeft ondergaan Aantal patiënten met hoog stadium dat intervaldebulking heeft ondergaan Aantal patiënten met hoog stadium dat intervaldebulking heeft ondergaan Debulking chirurgie is de standaard behandeling bij het hoge stadium ovariumcarcinoom. Definitie: het verwijderen van de adnexen, de uterus, ten minste het infracolische deel van het omentum evenals resectie van alle macroscopische tumor. Indien een complete dan wel optimale debulking chirurgie niet mogelijk is, wordt geprobeerd zo veel mogelijk tumor te verwijderen. Hierbij dient de morbiditeit van de ingreep steeds in het oog te worden gehouden. Interval debulking: debulkingsoperatie voorafgegaan door chemotherapie (3 kuren) en gevolgd door chemotherapie (eveneens 3 kuren). Tumoren die door de uitgebreidheid slecht operabel zijn worden eerst behandeld met chemotherapie. Complete debulking: macroscopisch geen zichtbare rest Optimale debulking : alle laesies ≤ 1cm Incomplete debulking : debulking tot resten > 1 cm. Hoog stadium ovariumcarcinoom: FIGO IIb en hoger. Deze indicator betreft uitsluiten patiënten met een hoog stadium ovariumcarcinoom. Item is onderdeel van standaardregistratie van de NKR Indicator 6 Behandeling met chemotherapie per FIGO-stadium (aantal kuren, type medicatie) Relatie tot kwaliteit Operationalisatie Teller Noemer Wordt de richtlijn gevolgd met betrekking tot de behandeling met chemotherapie? Patiënten behandeld met chemotherapie per FIGO-stadium Aantal kuren en type medicatie Aantal patiënten behandeld met chemotherapie (aantal kuren en type medicatie) FIGO I-IIa incompleet gestadieerd FIGO IIb-IV Totaal aantal patiënten FIGO I-IIa incompleet gestadieerd FIGO IIb-IV Definitie(s) Aanbeveling uit de richtlijn waarop deze indicator is gebaseerd: Registreerbaarheid Standaard chemotherapie behandeling: Laag stadium (FIGO I-IIa) (indien incompleet gestageerd en herstadiëring niet mogelijk, of graad 3): zes kuren Paclitaxel Carboplatin Hoog stadium (FIGO IIb-IV): zes kuren Taxol/Carboplatine of Taxol/Cisplatine Bij patiënten met een laag stadium ovariumcarcinoom waarbij een complete (her)stadiëring niet uitvoerbaar is, wordt adjuvante chemotherapie geadviseerd, vanwege de aanzienlijke kans is op micrometastasen bij deze groep. De aanbeveling is: minimaal zes kuren Paclitaxel Carboplatin Aantal kuren en type chemotherapie zijn extra items (geen onderdeel basisset NKR) Indicator 7 Spreiding en concentratie van behandeling ovariumcarcinoom (volume per instelling) Relatie tot kwaliteit Op basis van de literatuur is het aannemelijk dat het volume aan patiënten van met name een gevorderd ovariumcarcinoom (omdat dit een ingewikkeldere operatie vergt dan die van laag stadium ovariumcarcinoom) van invloed is op de overleving. Centralisatie van behandeling zou een logisch gevolg kunnen zijn. Het is daarnaast aannemelijk dat patiënten met een gevorderd ovariumcarcinoom die behandeld worden in een gespecialiseerd ziekenhuis een verbeterde overleving hebben. (Wolfe 1997),(Tingulstad, 2003), (Paulsen, 2006), (Oberaigner 2006), (Vernooij,2008). Operationalisatie Aantal geopereerde patiënten, naar hoog- en laag stadium, naar ziekenhuis van operatie Teller Aantal patiënten naar ziekenhuis van operatie (laag stadium, stadiëringsoperatie) Aantal patiënten naar ziekenhuis van operatie (hoog stadium, debulkingsoperatie) Noemer Nvt Definitie(s) Aanbeveling uit de richtlijn waarop deze indicator is gebaseerd: Laag stadium ovariumcarcinoom: FIGO I-IIa Hoog stadium ovariumcarcinoom: FIGO IIb en hoger Stadiëringsoperatie (stadiëringslaparotomie): standaard behandeling bij laag stadium ovariumcarcinoom. Operatie met als doel het stadium vast te stellen (diagnostiek). Bij de operatie worden adnexen, baarmoeder en omentum verwijderd. Ook wordt een lymfkliersampling uitgevoerd, zowel iliacaal als retroperitoneaal en worden er blinde biopten genomen in de gehele buikholte. Belangrijk verschil tussen een stadiëringsoperatie en debulking chirurgie is dat er bij een stadiëringsoperatie voornamelijk weefsel zonder tumor wordt verwijderd. Debulkingsoperatie: standaard behandeling bij hoog stadium ovariumcarcinoom. Definitie: het verwijderen van de adnexen, de uterus, ten minste het infracolische deel van het omentum evenals resectie van alle macroscopische tumor. Indien een complete dan wel optimale debulking chirurgie niet mogelijk is, wordt geprobeerd zo veel mogelijk tumor te verwijderen. Hierbij dient de morbiditeit van de ingreep steeds in het oog te worden gehouden. Indien bij een patiënte het vermoeden op een ovariumcarcinoom bestaat dient de operatie uitgevoerd te worden door een gynaecologisch oncoloog en/ of in een gespecialiseerd ziekenhuis. Registreerbaarheid Item is onderdeel van standaardregistratie van de NKR Indicator 8 Psychosociale-/verpleegkundige zorg aanwezig (%) Operationalisatie In de literatuur zijn er aanwijzingen dat structurele begeleiding tot een verbeterde kwaliteit van leven bij kankerpatiënten kan leiden. Psychosociale zorg aanwezig: Ja/Nee Teller Psychosociale zorg aanwezig: Ja/Nee Noemer Nvt Definitie(s) Psychosociale zorg: psychosociale begeleiding door een psychosociale hulpverlener bijvoorbeeld in de vorm van cognitieve therapie of psychoeducatie en ontspanningsoefeningen. Psychosociale hulpverlener: oncologisch of sociaal verpleegkundige, maatschappelijk werker, seksuoloog of psycholoog. Aanbeveling uit de richtlijn waarop deze indicator is gebaseerd: Inschakelen van een psychosociale hulpverlener kan zinvol en zelfs aangewezen zijn. Registreerbaarheid Schriftelijke enquête Relatie tot kwaliteit Indicator 9 Signalering psychosociale problemen Relatie tot kwaliteit Operationalisatie Teller Het signaleren (en vervolgens kunnen begeleiden) van psychosociale problemen leidt mogelijk tot een verbeterde kwaliteit van leven bij kankerpatiënten. Wordt in uw ziekenhuis de Lastmeter gebruikt? (Ja/Nee) Wordt in uw ziekenhuis een ander instrument voor het signaleren van psychosociale problemen gebruikt? (Ja/Nee) Aantal ziekenhuizen dat de lastmeter gebruikt Aantal ziekenhuizen dat een andere signaleringsinstrument gebruikt Noemer Definitie(s) Lastmeter: Korte vragenlijst waarin een patiënt kan aangeven hoeveel last hij/zij heeft van problemen, klachten en zorgen. Dit instrument kan gebruikt worden voor de signalering van problemen. Aanbeveling uit de richtlijn waarop deze indicator is gebaseerd: Signaleren van psychosociale problemen kan zinvol zijn bij patiënten met kanker. Registreerbaarheid Schriftelijke enquête Indicator 10 Patiënt preoperatief / postoperatief) besproken in MDO Relatie tot kwaliteit De behandeling van ovariumcarcinoom vereist een multidisciplinair team (NVOG Nota, gynaecologisch oncologische zorg, deel II). Patiënten dienen voorafgaande aan de start van de behandeling besproken te worden in een multi-disciplinaire oncologiebespreking (met het oncologisch centrum ziekenhuis) voor het bepalen van de optimale therapie. Operationalisatie Het percentage patiënten dat preoperatief besproken is in het MDO Het percentage patiënten dat postoperatief besproken is in het MDO Teller Aantal patiënten dat preoperatief besproken is in het MDO Aantal patiënten dat postoperatief besproken is in het MDO Noemer Aantal geopereerde patiënten Definitie(s) Aanbeveling uit de richtlijn waarop deze indicator is gebaseerd: Registreerbaarheid Multidisciplinair team bestaat uit een gynaecoloog oncoloog, internist oncoloog, radiotherapeut, radioloog en patholoog. MDO: Multidisciplinair overleg. Patiënten dienen voorafgaande aan de start van de behandeling besproken te worden met het gynaecologisch oncologische team uit het centrum, in aanwezigheid van tenminste een gynaecologisch oncoloog (eventueel via video-conferencing),(nota Gyn Oncologisch zorg deel II). Hoewel het niet is aangetoond dat structureel regionaal overleg leidt tot een verbeterde prognose voor de patiënt, is de commissie van mening dat ieder ziekenhuis dient te functioneren binnen een regionaal samenwerkingsverband met een regulier multidisciplinair oncologisch overleg. Item dient te zijn vastgelegd in het medisch dossier.