Aanwinsten van de Nederlandse Flora in 1931. Juncus over het

Werbung
Aanwinsten
van
de
Flora
1.
en
het
over
viel
is,
tenuis
Juncus
Daar
het
Vegchel
des
soort
„Tall
(4
long;
flowers
zullen
9
plaar
153
N.K.A.
als
men
das
151. In
tot
de
gleich
Dolde
lang,
so
schmallineal
lang
wie
u.
bij
normale
onze
goed
aan
de
VIIed. p. 271:
6
—
18
cm
Vermoedelik
long.”
aangevoerd
exem-
G.
Syn.
de
tot
M. Eu.
in
groep
Fl. III.
Aanw.
1930,
„Die Gartenstauden”
door de
volgende kenmerken:
als
„Staubblätter
Stengel
cm.
6—12
bis
rosa
elliptisch
beschrijving
vielblütig,
3
behoort
beschrijving
„Blätter
daar
„14 —20
klappig,
Rgl.
soort
Perigon”.
terwijl
Perigon. Perigonblätter
etwa
terrein
Wehrhahn
Zwiebeln”,
wordt:
etwa
streifen,
door Kern
loose
cyme
uit Amerika
eiförmig oder elliptisch,
Hülle 2
stiele
p.
ohne
elliptisch”,
breit
Man. Bot.
mm
de uit A.
waarvan
overgenomen
komt
vonden
een
karataviense
1931,
„Dolden
länger
met
van
voldoet vrij
loose;
2,5 —3,5
usually
Allium
(1930)
and
high)
Wiegand.
weinig variabel
adventief
sterk
zoo
New.
ons
exemplaar,
een
Het
verschilde.
bij
een
1926 op
habitueel
anthelatus
var.
tenuis
dat
op,
Sept.
hier wel
Molium Don.,
p.
meer
1931.
doen hebben.
te
2.
dm
—
we
Willd.
bij Asa Gray,
beschrijving
B.
te
12
verzameld,
dezer
vorm
in
algemeen Juncus
Reichgelt
Nederlandse
bis
van
fleischrot
die Staubfäden.
am
breit,
so
mit
länglichge-
Blatter
glattrandig.
lang
Blütenwie
rotem
Grunde
oder
soort
kugelrund.
mehrfach
lanzettlich,
de
2-blätterig.
cm
fast
lang
so
oder
das
Mittel-
verbunden,
April—Mai. Turkestan.”
375
door
Het
Boting
zal
exemplaar
3.
bij
Rumcx
z'n
Danser
welke?”
en
Rumex
alleen
Danser
N. K. A.
groter
Nutt.
anders
en
uitsluitend
162
te
die
meen
G.
1.
c.
ik
p.
Op grond
bleek
ons
land
R.
tot
van
de
ik:
89
„M.
Arizona
und
Schrad.
Kleiner,
mit kleineren Blattern
Saskatchewan
=
veel
bij
toe
vond
ik
spaarzame
moet
heb
zijn.
chenopodioides
heimisch.
(bei
S.
handen
bis
Mexico
von
Blitum
et
met
chenopodioides
17 vind
180.
p.
nog
zeer
in
Zie
is.
1921,
Schrad.
hieromtrent
XIII 2.
en
gevonden
de
fornien,
Prod.
in
Maar
geplant
vrucht
Monolepis
in
C.
tuin
soort
Moquin
D.
denken.
en
trifida
ik dat het M.
V
luidde:
bloeien
van
mijn
dan
aan
heel
wijze
(Nutt.) Moq.==
Een
M.
slot
antwoord
nuttallianum
bladen
aangevoerde
kunnen krijgen,
u.
Greene.
Wormerveer.
in
voor
controle
N. K. A.
en
Blitum
gevormde
literatuur-gegevens,
A.
=
nuttalliana
Juli 1930
In
p.
De
bloei
Monolepis chcnopodioides
Monolepis
5
1916,
het
ik
mij
smalle
evenwel
ter
Gorinchem
bij
die
dichte
en
was
welke
zijn,
te
1914
en
vond
Rumex,
plant
wortel
in
1930
Juli
bastaard
een
de
gevonden
zijn.
wordt het per
crispus.
prachtig
Murb.
1913
chenopodioides
ons
hij
ik
5
een
stengel
de
waarop
R.
aan
had
kwam
fennicus
in
4.
doet
Intussen
1931
in
zond
crispus”,
gewone
geen
vruchtzetten
en
ik
bijschrift: „misschien
Rumex
mij
Op
bladen
slappe
gedroogde
jong;
te
met
gewone
„Lijkt
gegolfde
opviel.
determinatie
Murb.
Beverwijk
tuinplant
Wormerveer
te
De
bij
verwilderde
fcnnicus
lange
bloeiwijze
Dijk
van
een
meelfabriek
een
door
en
wel
M.
vor.
Cali-
trifida
6—8
cm
lang).”
In
liana
Piper, Fl.
tegenover
„Leaves
Washingt. (1906)
M.
oblong,
p.
243,
pusilla
gesteld
aldus:
entire;
flowers
mostly
wordt
M.
nuttel-
solitary
M.
pusilla
376
Leaves
en
of
wordt
the
lanceolate
In
de
nulato
and
—3
/2
In
O
Caulis
Kami
poll.
interdum
arid soils
13
II
die
aridis
(1849)
mij
in
and
Missouri
pedalis,
erectus,
subvirgatus,
petiolo
lin.
ellipticum,
obtusum,
Filamentura
capillare.
longitudine.
latum,
y3
5.
Lap.
Sm.
supra
1
foliosi.
lanceolatoabortivum.
Pistillum
staminis
subreticu-
excavato-punctatum,
glabrum. Semen
viridescens,
diam.
punctulato-rugosiusculum,
succicum
„Die
Blatter
Klinggraeffii
341. In
p.
seine
spec.
lappig;
medio
nervo
Sepalum
didyma.
lata,
fuscum.”
(1902)
bei
Folia
lin.
densiflori,
interdum
concavum,
carinatum,
Chenopodium
und
glabri.
Anthera
carnosum,
acute
Rep.
stens
vix
ramosus,
subtriloba
sinuata,
simplices,
sessiles,
Pericarpium
lineae,
opacum,
longi,
conspersa,
%—2 poll.) 6—8
acuta,
gra-
(Nutt.
subaspero-puberuli.
deltoidea,
ik
opvatting
farinaceis
Glomeruli
vind
ripas
(lobo medio productiore) tenuia, subtrinervia;
%
banks
seminibus
atomis
longa (incl.
Flores
85
p.
Planta
6-poIlicaria,
prominulo.
the
southward
mijn
acuminatis,
ascendentes,
subtus
nuttaliana”
near
Mexico.”
beschrijving,
prope....
pallide glauca.
x
New
flower
dentate;
Saskatchewan,
to
trifidohastatis
punctatis
virescens.
„on
Candolle Prod.
de
„foliis
Hook. !)
gezegd;
Washington
volgende
bevestigt:
2
soort
Missouri.”
Alp.
nog
often
M.
de
van
California
to
spatulate,
to
dense
clusters
nov.
XXVII
dieser
Aellen
den
letzten
aber das
ware
3
en
oberflachenskulptur,
Karoi
—
Flora
Paul
schrijft
( Ch.
Arten
Ch.
Mag.
Bot.
Chenopodium ficifolium
eurasischen
(1929)
beiden
suecicum
Aellen)
durchwegs
auf keinen Fall ein
Verwandtschaft mit Ch.
Beschaffenheit
studie:
zijn
Verwandten der
in
Murr.
Fedde.
Aellen:
Murr.
sind
—
Ch.
wenig-
deutlich
drei-
Grund, irgendeine
ficifolium anzunehmen. Die Samen-
die
wiedergibt,
im
ist
prinzip
es
die
hingegen,
wabig-grubige
die das
Interesse
377
heraus-fordert
zwingt.
des
Ch.
dem
und
ficifolium
östlichen
Asien
erst
in
bemerkenswerte
die
beigemischten
Ch.
Karoi
fast
Zeit
jüngster
(jedoch
der
Glattung
gange beobachtet.
Im
der
für
Samenschale
der
der
drei
Arten
eine
ficifolium- Typus
mit
aufgedeckten
diesem
abweichend
kommen
Rillen)
aus
Konstanz
Oberflachen
Dem
von
radialen
ficifolium
pflanzen
von
etwa
auffallende
die
zeigen
Ch.
Struktur der Samen
Transbaikalien nahe.
aus
völligen
eine
—,
Variabilitat.
Waben
langlichen
abgesehen
—
mit
Vergleich
bienenwabenartige
aufweist,
Formierung
genannten
einem
zu
Wahrend die
Oberflache
durch
pflanzen
ihm
Von
von
bis
zur
Über-
werden alle
allgemeinen können die Zeichnungen
die
Arten
wie
charakterisiert
folgt
werden:
Ch. suecicum Murr. Samen oberflache
wenig tiefen, sich verzweigenden,
den
Rillen
sowohl
ausgebildete,
in
Gestalt
langlich-gestreckter
und
Tiefe
Waben
narbig-grubige
mit
zahlreichen,
radialen Rillen; zwischen
unregelmaszig
rundlicher
von
Form. Rander der Waben
wulstförmig,
breit-flach, nicht gewellt. Scheinbar unabhangig
oberflachengestaltung
schale
ein
geografiese
Autonome
kutsk,
preuszen.
ringen,
von
Linien
Gouv.
Freistaat
Hannover,
Schweden,
Ges.
nur
Kruidk. Archicf
verder
wat
Lettland.
Ost-
Sachsen,
de
„Sibirien:
Transbaikalien,
Ir-
Polen,
und West-
Anhalt, Thü-
(Cuxhaven),
Hamburg
schrijft in „Gehort
Schweizer Flora
XXXIX
angegebenen,
unregel-
West-
England.”
auteur
der
dieser
Samen-
ganze
betreft:
soort
Ural-Gebiet.
Tomsk,
(1930):
Ch. suecicum ist jedoch
Nederl.
En
zeigen.”
dezer
verspreiding
die
von
eingegrabener,
Brandenburg, Pommeren,
Murr.
Bot.
über
Danzig. Deutschland: Schlesien,
Dezelfde
cum
sich
scharf
Jakuten-Republik,
Jenisseisk,
Freistaat
kann
feiner,
verlaufender
maszig
falen.
Netz
oder
den
1932.
Chenopodium sueci-
an?”
„Eine
(Berichte
richtige
d.
Schw.
Bestimmung
nach den bisher in der Literatur
Habitus
der Pflanze
und
das
25
378
der
Morphologische
berührenden
sie
sicheren,
mit
Beschreibungen,
den oft
von
verwechselten
ihr
opulifolium
Ch.
liegen in der Skulptur
Hij
dan als
noemt
Basel
leg.
Aellen.
der
„Die
die
Angaben
Standorten
Ob
unsere
von
besiedelt
Tiefebene
Schweden besonders
konstatiert.”
Mit.
Eu.
geen zin.
van
deze
toevallige
stortplaats
de
III
soort
te
van
in
haufig,
aan
daar de
een
dat
te
op
Aug.
Ook
graanhandel
dit
verwerkt
hier
jaar
was,
was.
speciaal
zou
een
nicht
in
na
wurde
nur
Hegi
het
twee
geldt
op
der
111.
in
Fl.
voorgaande
exemplaren
het blijkbaar
mededeling
veel
von
einmal
het Pothoofd
De
zu
norddeutschen
und
1931
vindplaats
sind.
natürliches
Erhebungen
bisher
England
halen,
24
und
Mittelgebirge
beschrijving
heeft
wie
gleich
Schuttstellen
und
die
1921,
gelegen
ein
noch
übertretend)
Deventer.
aanvoer,
Mandsjoerije
6.
p.
226
und
in
Nageli,
Murk.1)
ich
polnischen
auch
verouderde
Ik verzamelde
eigenaar,
herkomst
De
genügend
den auslandischen
gemachten
Acker
Hessen-Nassau
Westfalen,
der
Vorkommnisse
nachsten
am
heute
die
südlich
weniger
Engadin)
(1902,
unter
vermag
bis
litauischen,
(hier
Ch.
aber
1904, leg.
(Unter
nebenher noch
uns
suecicum
Ch.
sibirischen,
den
meist
Verschleppung,
die
Lande
besitzt,
Nach
und
oder
Schweizer
zufalliger
bei
Besiedelungsgebiet
beurteilen.
Zürich
Lavin
Ludwig!)
unserem
Pflanze
album
mehr
einzig
mehrfach
verschenen,
Innsbruck
(1904,
Strassburg
und
Samenschalenoberflache.”
genannten
beruhen wohl alle auf
Die
unterscheidenden Merkmale
vindplaatsen
Aellen,
leg.
1916,
Rillen
differieren)
suecicum
die
Samenoberflachen
Gruben entbehrenden
von
Ch.
von
durch
mit
Blütenstande
unahnlichen
Formen
mitunter
und
ausgeschlossen.
nicht
aber
(welche
wohl
glatten,
Blatter
boekweit
aanwijzing
van
een
van
uit
de
kunnen zijn.
Argemone
mcxicana
L.
Een
sierplant
uit
Mexico
379
werd adventief
1930 bij
de
Wever
in
Anthoniusmolen
mij
1859 R. B.
8.
soort
Intussen
Juni
Alyssum
9.
Graafseweg
verwilderde
van
van
Wolfheze
40
cm
blütiger
zij
bij Utrecht
Soest,
P 6,
ver-
32.
11,
mig
oder
10.
fast
Species
the
species
bij
is
1930,
Juli
muralis
bij
Hegi 1.
reichlich
Kronblatter
kreisrundlich,
1,
p.
een
en
Zuid-
446
luidt:
unterseits weiss
filzigen
rispig-verzweigter,
lang
genagelt
Schötchen
goldgelb.
aan
eveneens
schmallanglich-verkehrt-
graugrünen,
in
IV,
c.
Lej.
de vuilnisbelt
reich-
spatelförmig,
breit-verkehrteiför-
weissfilzig.
Facher
einsamig.
geflügelt.”
Capsclla
Solms pr.sp.
Shull.
A.
=
Bloemendaal.
te
afkomstig uit Zuid-Europa
diagnose
abgerundet,
Samen
en
hoher Halbstrauch mit
Traube.
1931
Reichgelt
Nijmegen in
te
Laubblattern. Blüten
vorn
All.
argenteum
oberseits
eiförmigen,
13 Mei
Dijk
van
sierplant,
De
West-Azië.
of
ook
jaar
10
werd
toe
nog
Chartrojze
voor
ze
1931 stuurde
zij sedert
waar
Tot
het station
door Kern
verzameld
„Bis
Begin Juni
Alyssum saxatile L. werd als verwilderde sierplant
verzameld door W.
de
kreeg ik
bij
1931
Sept.
Nijmegen.
uit Heerlen,
land alleen opgegeven
ons
zameld
deze
Reichgelt 6
en
bij
hoeveelheden voorkomt.
grote
voor
St.
Fumaria muralis Sonder.
7.
de
gevonden door Kern
In
of
Int.
is
=
Bursa
pastoris
Solmsiella
„Species
(L.) Med.
Heegeri
Borb.
Hybridezations
var.
Hecgeri
Bursa
=
old
among
Heegeri
and
New
Shepherd’s Purse” schrijft G. H. Shull (Proc.
Congr. PI. Sciences
characterized
by
capsules, the valves lacking
layer”,
which
gives
capsule
walls.
The valves
definite
articulation
to
(1,
its round,
or
(1929):
top-shaped,
„This
uninflated
nearly lacking the „parchment
other
the
species
commonly
the walls
846,
p.
being
do
so
rigidity
not
fall
of
off
the
by
a
thin and weak that
380
the
seeds
make
grated
valves.
other,
become
roidal
as
in
differences
be
to
a
slightly
is
it
could be
derived
from
1897
the
on
and
my
had
1898,
material
F.
D.
public
Bursa
same
Bursa
form of
has
to
a
stands
Wittrock
intermediate
pastoris,
usually
of this
mutant
shows
more
of the
on
Heegeri
It
rise,
S.
at
more
on
by
Very
very
„
seems
At
type.
any
occured
was
repeatedly,
B.
by
of
the
and
species
though
have been
by
and
most
B.
one
hand almost
commonly
but
Capsella Heegeri”
contained
to
limit
at
the
extending
to
displays
me
B. bursaraceme
more
distal
to
with
peculiarities
single
a
more
to
This
bursa-
capsules
remarkable
irtteresting
best
quite
calling
Almquist.
Heegeri
less inflated
proximally
labeled
It
in
Germany,
probably identical with the
or
the
Steglitz—Berlin
Solmsiana.
far
So
heteris rosettes,
mentioned
One of the
was
a
had
Professor
material of this
form which I
between
other.
in
that it
botanic-garden
1904 had
which is
capsules
that the culture
B.
the
a
nature
culture.
heteris
which
of the Solmsiana character in the
Garden
in
once
assumed
the
show
sterns.
its wide range of variation,
type is
the
raceme.
the
to
this
seems
rosette.
M.
almost from B. Heegeri
pastoris
Heegeri
also
Landau,
that his
given
having
deciduous valves.
in
mutant
but
Solmsiana,
atavica
of
from
indicates
Heegeri
infrequently,
in
species,
Strasbourg
of
Almquist's figure
the
this
Mac-Dougal
University
had
of
each
conspecuous
discovered
Heegeri,
square
rosettes
of
B.
garden
nearby
a
No
and
reasonably
B.
with
prolate-sphe-
differentiate
to
though
leafiness
conspicuous
of
disinte-
or
contact
Bursa.
characters
development
known, the original
rate
f.
in
torn
instead
of
species
bursa-pastoris
slower
in
growing
angular
other
in
the
through
Heegeri has been found only
Heeger
Dr.
little
been
not
seeds,
other
B.
where
position
as
the
more
Bursa
excit
irregularly
occur
from
species
their
The
note
and
portions
in
1914
in the Botanical
that
name
time
only
Heegeri
to
381
the
round-capsuled
„atavistic”
in which
is,
Een
1.
c.
it
case
ander
en
p.
type,
variation is
365:
is
„mut.
verschieden
generen
Blütenstand,
Spitze oft
straffere
hellere,
etwas
overeenstemming
Von
Capsella
Laubblatter
Blütenstiele
kürzer.
met
Hegi
Bursa-pastoris
reichlicher
buschigeren,
durch
der
in
Hccgeri.
Wuchs,
the
it sometimes
as
hereditary."
not
vrijwel
durch
when
course,
by disease,
produced
is
of
except,
verzweigten
und
gedrun-
Kelchblatter
an
rötlich. Fruchtknoten wie bei C. Bursa-
pastoris. Schötchen eiförmig, nicht zusammengedrückt oder
parallel
Stielen.
auf
Die
dem
üppiger
infolge
Scheidewand
zur
Pflanze
Messplatze
Büsche
von
verschwunden.
verschellen
am
mehr
Garten kultiviert;
die Frucht mit
Entwicklung
bei
gehemmt
einzelnen,
von
Schötchen
um
ist
aber
sie
bei
eine
Berlin
aus
an
ganz
Ausserdem
konstante
in
1905.
C. Bursa-
Neubildung,
Ausnahme des Samens in ihrer
erscheint.
Albugo
kommt
Allerdings
candida befallenen
indem
Rückschlagsbildungen,
zu
ist
Standorte
durch Aussaat
verwildert
sich
inmitten
Pfalz
1914
aufgetreten.
es
Heeger
von
entdeckt,
aber
Seit
erblich
hervorgegangene,
bei welcher
der
ursprünglichen
angesiedelt.
nicht
Nach Solms—Laubach handelt
pastoris
in
Spater hat sie sich
stellen
und
Botanischen
Juli
1897
Bursa-pastoris
Terrainveranderung
benachbarten
Ende
Landau
von
C.
auf kürzeren
zusammengedrückt,
wurde
Teile
welche
hervorbringen,
des
denen
es
Individuen
Fruchtstandes
Capsella
von
Bursa-pastoris sehr ahnlich sind. Nach brieflichen Mitteilung
von
von
und
Fr.
Zimmerman
Landau
50
noch C.
burg
%
zuerst
mut.
Bursa
ergaben
50
%
Heegeri.
pastoris.
sollen
die
April
1929
Spatere
Im
namliche
Kulturversuche
reine
Capsella
mit
Bursa
Samen
pastoris
versuche erzeugten
Botanischen Garten
Erfahrungen
in
gemacht
nur
Strassworden
sein.”
In
te
verzamelde
Prof.
Dr
Wassenaar, Park de Kievit N 3, 45,
42
L.
H.
twee
Siertsema
exemplaren,
382
die
door
Henrard als
mineerd.
de
tot
iets
lengte
Shull aangeven
ik
breder zijn
en
werden
Heegeri
dat
dan
figuren
de
ook iets minder
mening,
plant
Bursa
Capsella
op
vrucht
het
als
spits
aan
in Hegi
de top,
is,
die
in
juist
Heegeri
kontrole
albugo
zou
evenwel
aangetaste)
is
de
door
van
de
tegenovergestelde
Intussen
geconstateerd.
dat
dan
aantasting
vormverandering
een
jammer
van
Tribulus
nieuw
behoort,
mit
gefiedert,
und
maszig
oder
z.
plant
jong
zoo
uitzaaien
getrennt,
innerhalb
der
ver-
sprake
geen
Anhangsel.
tungen,
Deze
vereint, meist
meist
so,
oder
selten
meist
4,
und
regel-
getrennt
Kronblatter ebenfehlend.
Scheibe
vorhanden. Staubblatter
doppelt
so
viel
2
wie Kronblatter,
Staubfaden
seitlichen
oberstandig
der
p. 213
meist
selten
selten
dreimalsoviel.
an
wordt in
gegenstandig
Blüten
5,
dachig.
dachig,
familie
Dit
waartoe
Blütenpfl. (1917)
meist
Staubbeutel mit
ungeteilt,
170
land.
„Blatter
Fruchtknoten
aufspringend.
Zygophyllaceae
d. Fam. d.
Staubblatter
ebensoviel
Griffel
ons
Beck.
orientalis
var.
Kelchblatter
unterstandig oder fast
selten
L.
Nebenblattern.
zwitterig.
Grunde
am
soviel,
voor
Best.
beschreven:
volgt
paarig
terrestris
als de familie der
even
Thonner: Anl.
mit
(door
en
meen
zijn.
11.
als
C.
bij
dat
geslacht is,
het
dat
buitengewoon
zameld
kan
pastoris
veroorzaken,
moeten
richting
zieke
een
Eigenaardigerwijs
zijn.
zou
het
gedeter-
hauwtjes in verhouding
rijpe
toch, dat de determinatie juist is. Dr Uittien is
van
is
Capsella
Hoewel de nog niet
Spitze
Arten.
Tropische
und
soort
worden in
Hegi
meist
Langsspalten
2—12-facherig.
gespalten.
28
Gat-
gemaszigte
warmere
Gegenden.”
Geslacht
en
1.
c.
V,
1,
p.
42 be-
schreven:
Tribulus L.
Stengeln.
Einjahrige Krauter mit meist niederliegenden
Laubblatter
gefiedert.
Blüten
auf
blattwinkel-
383
Stielen
standigen
Kronblatter
5,
5 fast
oder
hinfallig.
Griffel
5
pyramidenförmig
Frucht vollkommen in 5
zerfallend.
ohne
Würzelchen,
gerichteten
terrestris
„Tribulus
L.
liegend,
mit
astig,
feinen,
über
8-paarig
den
Stengel
gefiedert;
anliegenden,
der
steiflichen,
beiderseits
2
bis 4
wie
berandet,
abfallend.
mm
und
nieder-
derberen
Laubblatter
kurz
sehr
gegenstandig,
stumpf,
bis
5-
kurz
Grunde
am
ge-
schief,
bedeckt,
Haaren
einzelligen
gleich-
gestielt,
Blattspindel
graugrün;
Blattchen
etwa
2,5 bis
3
Kelchblatter
mm
unterseits
kahl,
5-facherig,
Zwischenwande
abstehendem
5,
lang, weiss-
dicht
behaart,
eiförmig,
etwa
3
mm
jedem Fache mit 3 bis 5
zwischen
Griffel
Narbe.
Stiele,
denselben sich
dick,
Zusammenschluss
pyramidenförmiger
aufrecht
in
bildend;
durch
Blüten
behaart.
behaarten Stielen, einzeln
schmal-langlich-verkehrt
Samenanlagen,
lang, mit kopfiger,
stumpfer,
die
lang, gelb, kahl. Staubblatter 10,
schiefhangenden
gertem,
innen
dünner,
lang,
cm
zweiggabelungen.
oberseits
Kronblatter
Fruchtknoten
spater
nach
mit
anliegenden
langen,
mm
schmal-langlich-lanzettlich,
lang.
Pflanze
10 bis 60
unterseits
in den Blattachseln oder
5
mit
Stengel behaart. Nebenblatter dreieckig, zugespitzt,
klein,
hautig
einsamige Kammern
bedeckt.
langlich,
blaulichgrün,
auf kurzen,
bis
mit
Narbe.
strahliger
Samen
zerstreut,
Blattchen
eiförmig oder
oberseits
4
spater
walzlich,
Nahrgewebe.”
±
Haaren
abstehenden
massig
sehr
epitropen,
denselben sich
Einjahrige
spindelförmiger Wurzel. Stengel
wie
mit
und
dreiseitige, geschlossene, nussartige,
Teilfrüchtchen
geteilte
mit
mit
5-facherig
ana-
kantiger,
und
pfriemlich,
sehr kurz
Auswüchsen besetzte, innen in 2 bis 5
stielt,
Kelch-
warzige und dornige bis flügelige oder mit gezahnten
aussen
etwas
10,
Fruchtknoten
zwischen
bildend;
Querscheidewande
grosser
Wickeln.
hangenden, umgewendeten,
Saraenanlagen,
extrorsen
in
Staubblatter
Staubbeuteln.
herzförmigen
3 bis
einzeln
etwa
der 5
Frucht
kahl
auf
oder
0,8
mm
Lappen
verlan-
behaart.
384
in 5
rundlich,
endigenden
oft
De
2,5 bis
eiförmig,
gerade.
V bis
—
und
de
Orientalis
var.
in
„Pflanze
der
Beck.
Regel
±
Gebietes,
12.
in
in
=
behulp
G.
Grunde
men
tot
de
die
langs
meist
R.
et
dünn
F.
und
Domen
keilförmig.
und
soort
de
1
unter
und
Frucht
abstehend. Kronblatter mit
LÉv. Met
IV, 3,
p.
1672
kenmerken:
lang.
durch Blattstiele
Krone
c.
volgende
cm
aber
eu-Sibiricum
ssp.
G. Lavergneanum
=
door
Ungarn,
Mittelmeerlandern.
L.
Sibiricum
meist
„Stengel nicht
1929
lang wie die Breite der
so
westlichen
variabile Mnch.
„Kronblatter
rfc
Stengel
de determinatietabel in Heg: 1.
van
förmig,
am
Juli
werden behoren
longispinosus
var.
=
grün.
Niederösterreich
den
Geranium
Gams.
komt
Z.B.
auch
Keimling
kahl. Vorherrschende Form des östlichen
meist
so
vereinzelt
gevonden
lang, dünn, fast doppelt
Teilfrüchte,
zerfallend.
hellbraun.
Reichgelt
en
Wychen
zierlich. Kronblatter langlich,
der Frucht
Grunde
am
Teilfrüchte
lang,
mm
die door Kern
planten
kantigen,
besetzte
3
mit in Borsten
IX.”
het Nieuwe Kanaal bij
tot
dornigen,
Auswüchsen
zackigen
Samen
auf der Rückenseite
3-seitige,
Warzen
Kelch becher-
gestützt,
lose
zuletzt
umschliessend,
kurzen,
meist
±
behaarten
Nageln.
Laubblatter
„Alle
breiten,
bis
zu
2
/3 bis fast
deutlich
zum
gestielt,
mit
3 bis
Grund in
rt
7
bis
9
cm
grob gezahnte
Lappen geteilt. Kelchblatter
fiederspaltige
3
stets
deutlich
begrannt.
„Stengel schlaff,
nur
3
bis
5
±
sich
sehr
rautenförmige,
Lappen geteilt. Kronblatter
stark
verlangernd.
behaart. Samen
grob
rosa
Blattspreiten
gekerbte
bis
oder blauviolett.
in
gezahnte
Früchte
glatt.
„Stengel mit sparlichen, ± rückwarts gerichteten Haaren,
wie
die
einblütig.
ganzen
Sprosse
Fruchtklappen
drüsenlos.
Blütenstande
glatt. Mehrjahrig.”
meist
385
De
mit
schwach
blatter
behaarte
früh
Grund
absterbend.
c.
1694:
p.
1
Stengel
verzwelgt,
mehrere
Wurzel.
3
i
oder
„Mehrjahriges
oder
treibender
niederliegend
rückwarts
bis
(bis
6
drüsenlos,
aufsteigend,
mit
8
beiderseits
4
geteilt.
8
lang,
mm
stande
die
Stengel,
stens
1
wie
die
cm
ganz
herabgeschlagenem
Kelchblatter
ausgebreitet
bis
wenig
ringsum
breitert.
±
Frucht
der
mit
braun,
IX).
Sibirien;
Kultur
Westen
starker
In
im
behaart;
sehr
fein
der
dreinervig,
(höchTrag-
±
behaart,
bis
7
mit
zur
mm
1
bis
Blütekürzer
ausgerandet,
meist
am
Griffelrest
Fruchtklappen
Grund
1% bis
3
Hecken
Mitteleuropa
bis
ablösend.
körnig-langsgestreift.
in
nur
Frucht-
Kronblatter
Staubfaden
Auengehölzen,
östlichen
2
nur
lanzettliche
den Grannen sich
verwildert und
begriffen.
Kelch,
dem kurzen
mit
Blüten-
behaart als
Blüten ± 5
zurückgebogen.
der
gegen
lang zugespitzt,
langer,
den Nerven ±
hellrosa.
angedrückt
glatt, braun,
(VI bis
und
±
als
langer
gewimpert,
lang, glatt,
fast
bis
ver-
Umriss,
bis
Zipfel
wahrend
Blütenstiel.
an
oft
fehlender Achse und meist
eiförmig-elliptisch,
langer Granne,
zeit
lang,
cm
langem, aufgerichtetem,
reife
mm
±1%
7
gewimpert.
Laubblatter,
mit höchstens
lang.
2
meist
trockenhautig,
tragender, oft
3
±
gezahnte
/ 5 bis */
geteilter,
behaarter,
den obersten Blütenstanden 4)
an
blatter
von
scharf
zu
deltoidischem
Nebenblatter lanzettlich,
solang
±
fünfeckiger,
angedrückt
Lappen
ziemlich
±
breker,
locker
Spreke;
spitze,
die Mitte
bis
cm
langem
cm
(die Rosettenblatter in 5 bis 7) Lappen
3
6
bis
in 3 bis
dünner,
vom
völlig verkahlend.
1
±
±
in
3 bis
oft
unterwarts
Stiel und
kahlender
10) dm
oft
zerstreuten, abstehenden
von
gegenstandig,
Stengelblatter
5
nur
Rosetten-
gerichteten Wollhaaren schwach rauh, wie die
Pflanze
ganze
1.
astiger,
Stengel
gabelig
an
dan
dünner,
langer,
schlaff,
lang,
bis
luidt
beschrijving
Kraut
usw.
ver-
2
4
cm
mm
Samen
VII, VIII
in Russland
anscheinend
standigem Vordringen
aus
nach
386
Russland
Allgemeine Verbreitung:
bis
Sibirien
Litauen,
vom
bis
südlich
Mandschurei,
und Korea.
china, Japan
Ural
bis
Im östlichen
und
Mongolei
zur
Kaschmir,
Kaukasus
vom
Westtibet,
Mittel-
Nordamerika vielfach
adventiv.”
Van
de
ziemlich
kraftig,
unterseits
eiförmig,
rückwarts
von
kaum
von
zur
Blattabschnitte
ziemlich
Kelchblatter
Blüte-
schwach
mit
karminrot.
het
dan:
„Stengel
rhombisch-verkehrt-
dicht
behaart.
und
dunkien
den
an
Fruchtklappen
nur
Rücken
be-
ausgebreitet,
deutlich
Staubbeutel
am
den Blüten
deutlich
flach
Kronblatter
Streifen.
Blütenstiele
unter
Nerven
Fruchtzeit
zurückgebogen.
gerandet,
heet
abstehenden Haaren rauh,
verdickt.
haart,
Gams
rückwarts abstehenden Haaren schwach
trübgrün.
meist
rauh,
eu-Sibiricum
ssp.
mit
aus-
Narbe
rosa.
langeren
Haaren.”
Ik
verzamelde
geheel
24
op
No.
13.
beschrijving
zoodat ook
5,
niet
Botrys
E.
tot
floral
nur
schnabel
in
5,
postfloral
3 bis 6
wordt
fruit
Montp.
long
de 4—5
Une variété
encore
cette
p.
is
plus
voisine
maigre,
dernière
de
351,
onderscheiden
est
forme
montanum
la
„wenn
lang
mm
E.
zij
als
sur
van
plus
1
les
-
1719 komt
der
Frucht-
Hiermede
Thellung in
Erodium
Botrys
bec
grêle;
pédoncules
montanum
pédoncule
croit
p.
und
door
var.
„Plante
f. 2.
c.
=
Brumh.
die Kelchblatter
brachycarpum.
seulement,
cm
et
f.
behandeling
waar
door:
h
9
s.
Thell.
(Godr.)
Godr.
nur
van
is.
opmerking:
lang
cm
dat
voldoet
Mandsjoerijse
met
de tabel in Hegi 1.
de
met
soort,
terrein
zelfde
aanvoer
brachycarpum
overeenstemming
Fl. Adv.
het
op
direkte
volgens
Botrys
nur
hier
sierlike
eu-Sibiricum
s.sp.
Deventer
te
brachycarpum
var.
Determinerende
men
van
onwaarschijnlik
Erodium
dezer
exemplaar
een
1931
Aug.
boekweit
E.
de
aan
du
2—3-flores.
Brumh.:
rarement
montagnes
2
de
plante
-
flore;
1’Am.
387
(Californie, Chili).” De
onder de
opgenomen
de
et
geef ik hier
plant
plus
ou
moins
Tiges
ment.
cordées,
elliptiques,
crénelés,
dents
a
pinnatifides
lancéolées
aiguës
ou
radicales
les
la
teintées
hérissées
lobes
a
divisions
opposées,
étroitement
Stipules
que le
k
grandes,
de
1
aiguës
ciliées.
Fleurs
3-nervés,
millimètre.
égaux,
oblongs,
nettement
subulés
lancéolés,
de
petits
au
blancs
poils
2—3
dessous d’elles; arêtes du bec
Cotylédons oblongs,
10
October
vond
een
de
tours
brachycarpum
soort
werd het
1930 in
de
groot aantal
und
eerst
Ooy
exemplaren
de
op
24
Nijmegen
en
Chili.
eingeschleppt in
door Kern
bij
uit
afkomstig
Belgien.”
kiemplanten
terrein als
au-
spire. Graines
cordés.”
Frankreich
het zelfde
6—7
a
sommet
concentriques
in Kalifornien und vielfach
vruchtdragende
op
E.
bis
West-Europa
land nieuwe
is
plis
des
déjetés
orbiculaires
avec
du
Valves
sommet.
profondes,
„Eingebürgert
filets
a
glabres, les stériles trés petits, linéaires,
couvert es
Hegi
Pétales
Etamines
glabres supérieurement; dépressions du
Volgens
que
ovales,
faiblement
émarginés.
non
plus longs
pourpre,
de
pointe
Hegi)
calice,
tous
fertiles
1—3 fois
Bractéoles
deux cótés,
lisses.
ou
arrondis,
obtusiuscules.
ou
obtus,
oblongs,
mucronés,
ordinairement
les
aiguës
réfléchis.
(blau-violett,
longs
fruit
inférieure-
caulinaires
b
feuille; pedicelles
fructifères
Sépales
purpurins
aigus,
feuilles
obtuses;
Rouy
annuelle,
oblongues
rosette,
en
663
omtrent
Botrys in
Feuilles
incisées-pinnatifides,
sublinéaires,
que
glauduleux,
plus
ascendantes.
ou
scarieuses-blanchatres
grandes.
waarvan
116; „Plante
p.
p.
het land
acuminées. Pédoncules 1 —6-flores, ordinairement
plus longs
calice,
(1897)
c.
oriëntering
E.
van
bipinnatipartites,
ou
ou
vormen
pubescente-glanduleuse
couchées
les
en
Ter nadere
diagnose
IV
hispide,
glabrescentes,
ou
de
de Fr.
Foucaud Fl.
le
soorten
herkomst onbekend is.
van
brachycarpum wordt 1.
var.
Deze
en
voor
ons
Reichgelt
gevonden.
enkele bloeiende
Aug.
voorgaande,
1931
te
Ik
en
Deventer
terwijl zij
in
zeer
388
materiaal
rijk
Mies
Lavatcra crctica
Kern
die
ik
en
wij
exemplaar
toch
maar
wij
Lavatera
een
met
literatuur
en
dat
overtuiging
authentieke
ramis
erecto,
p.
axillaribus.
foliis
(7 —S. X.)
II.
Sp.
S. XII.
Malva cretica
Tournef.
cor.
angulosis.
—
,,
H.
8.
n.
Moris.
hist.
2.
p.
fl.
inferne
data,
centes.”
p.
fleurs
comme
ups.”
113:
pétales
partout.
Cal.
I.
Sp.
sed
de 3—20
ou
la
que
plante; pièces
calice
egalant
semblables
k
médit.,
k
2
ceux
plus
fois
du
Oriënt.”
f.
5.
le
Malvae
Cor.
d.
de
L.;
hispides,
ovoïdes,
obtuses,
acuminés;
carpelles
O
Alg.
Malva;
Sylvestris
moins
Sylvestris
rotun-
purpuras-
port
M.
calice;
rami
humana;
brusquement
M.
—
II.)
(Sp.
Trabut. Fl.
ou
7.,
umbellato.
inferiora
du calicule
lobes
n.
hederae instar
II.] „Facies
Fol.
uni-
(S. XIII.)
7.
a
de
7.,....
n.
S. X.
ad alas
celles du
blanchatres
I.
foliis
décim.,
de
Lin-
Bot.
confertis
41.
villosi.
et
tot
Sp. I.: L. caule
Sp.
t.
dat
plaats
eerste
altitudo
undique
plus petites
échancrés
Rég.
580;
Bij Battandier
„Plante
vertes
toute
”
accrescentes;
arrondi
n.
angulata.
violettes
feuilles
peu
H.
S. I.
5.
s.
diffusi, procumbentes.
longi,
super,
1888,
Fl.
parvo
521.
wij
Codex
t.
uit,
verschillende
acutis.
hirsuta,
Habitat in Creta. O. [H. ups.,
(rotundif.)
de
3.
hort.
Jacq.
annua
de
pedunc.
n.
superioribus
—
M.
—
in
Bij
vergelijken
kwamen
L. cretica
202.
altissima,
annua
ik
diffusis,
p.
bijkelk
Van
ont-
ontwikkelde
veel
na
Richter
„5067.
ups.
lobatis:
2.
en
was.
noem
volgens
673:
fors
hielden.
sterk
eenbladige
cretica
inferioribus
floris
de
plant,
een
buitengewoon
echter
en
1930 verzamelden
meelfabriek
herbarium-materiaal
diagnose
(1840)
naeanus
te
doen hadden,
soort
Kruseman
nicaeensis All,
duidelik
te
het L.
dezer
beschrijvingen
Malva
G.
Borne.
Sept.
een
een
wees
drielobbige,
1
Op
voor
van
beschouwing
nadere
L.
door
1931
Wormerveer bij
te
oorspronkelik
wikkeld
van
werd
begin September
Jansen
14.
verzameld
G
a
dos
C.C.C.,
389
Ook
de
Willk.
et
Comp. Fl. Grae. I,
kloppen
en
’s
de
naam
bloemig
de
goed
en
juistheid
het feit,
dat
het
conique
Med.,
ou
tronqué
staan
het
bij
nu
onze
het
voor
de
met
leidse
een
materiaal
haast
verkeerde groep
15.
Scdum
van
planten
Dijk
als
Anthemis
te
Aerdenhout
tinctoria
te
rasenbildend,
oder
am
aufrecht,
15
mm
bis
8
mit
lang,
cm
verzwelgt,
ganz kahl.
1
mm
werd 21
andere
met
C.
Juni
van
cretica
ohne
aus
1931
is
c.
A.
Pursh.,
Br.
enz.
IV. 2. p. 528:
Kriechtriebe,
Stengel
aufsteigendem
fleischig,
door
verwilderde sier-
pulchella
tomentosa
Laubblatter
dick,
L.
worden.
L.
hoch
overeen-
deel
een
behoort onder
en
einfachem Wurzelstock,
Grunde
fast
15
voor.
determinatie is
óf
verzameld. De beschrijving luidt bij Hegi, 1.
„Zweijahrig,
des
straalsgewijze
altans
gekomen
mem-
duidelik
onze
met
en
o.m.
celui
a
bij het voortreffelijk
Coronaria
L.,
F.
de crêtes
égal
zeer
Dougl.,
elegans
paragraaf:
et
„....Carpophore
kraakbenige,
planten
terecht
Hispanicum
R.
muni
ondenkbaar is
gerangschikt
Clarkia
heet:
dilemma óf
wat
is
Linnaeus,
groep,
nombre
en
beschrijvingen
Axolopha D. C.
W.
verticales
de
twijfelen
peine saillant,” terwijl
a
le sommet,
sur
slotte toch nog foutief,
komen
petit,
kamvormige,
Deze
dus
diagnose
met
aan
lang
na
bij
groot-
een
identiek
doen
werken
Axolopha D. C.
latérales
komen
vleugels
de
conique,
sectie
carpelles.”
ten
heeft
geciteerde
waarvan
de
braneuses
in
de
is
evenwel
ons
determinatie
al
„Carpophore
van
Wij
in
Wat
laatste
uit
onder
liggen
typen,
gebracht wordt onder de sectie,
cretica
Anthema
luidt:
Dit
overeen
materiaal
hier
betreft,
42.
p.
c.
Halacsy:
en de
het
verschillende
twee
planten.
onze
van
Wat
planten.
kleinbloemig.
een
III, p. 581
Hisp.
Leiden
te
cretica
L.
Foucaud 1.
et
266, komen hiermede vrijwel
onze
op
Wormerveerse
L.
p.
Herbarium
Rijks
bij Rouy
beschrijvingen
Lange: Prod. Fl.
nicht
einfach
Grunde
wechselstandig, 8 bis
lineal,
halbstielrund,
390
spitz,
9
etwa
bereift.
blaugrün
mm
Wickeln
astigen
5
zugespitzt,
als
der Kelch,
lang
Staubblatter
meist
mit
blatter,
erreichend,
bis
7
weiss
12,
6,
7 bis
9)
ungefahr
% kürzer
Antheren.
als
die
Balgfrüchte meist 6, beim Typus kahl, 3
in
spitzen
den
VIL....
16.
Rev.
und
A.
obovate
or
komt
dan
tot
der
naam
yellow,
entire; fls.
Terwijl 1.
the last
sterns
the
ascending,
loose,
1 —2°
leafy;
et
luidt:
verwilderde
17.
door
slightly
sierplant
cauline
and
Dijk
glabrous, entire,
oblanceolate;
narrowly
sessile
glabrous,
Canada
to
and in
met
Aug.
or
on
in
Q 2,
25,
short
the mountains
nauweliks
1931
a
the Saskatche-
te
1
cm
grote
Aerdenhout
gevonden.
Oenothera odorata
Renesse
capsule
winged.”
„Closely resembling
Jacq.
Tijdens
de
exc.
Ned. Bot. Ver. op Schouwen verzamelden wij 29
bij
nar-
Cray). Biennial, puberulent;
New-Jersey
van
the
volgende ken-
bud.” „Leaves
loosely spiked, small;
Georgia.” Dit elegante plantje
werd
§
door de
pedicelled,
New-England
to
in
strongly winged.”
high; leaves mostly
the
Oenothera
1. Euoenothera
quadrangular,
in the
diagnose
capsule
and southward
bloemen
als
de
spatulate,
From
pedicel.
wan,
583
p.
shortly
or
tot
less
or
soort
erect
(Oc. spachiana Torr.
radical
spike
to
c.
lang.
Urgestein.”
Gen.
p. 575
more
rowly oblanceolate,
sessile
the
pedicelled,
merken: „Flowers
glabrous,
mm.
bis
lang,
perennial, caulescent; capsules
to
angles
de
of
(1873)
often
clavate,
valves ribbed and the
Men
Samen 0,5
kalkreichem
Spec.
A. and Sc.
wel de groep 3 „Annual
en
mm
pumila L. behoort volgens S. Watson
N.
trop.
Am. Ac.
verschmalert.
Kalk
Ocnothera
extra
Proc.
Griffel
Auf
Kron-
weiss
Stempel
rötlich.
VI.
mal
4
rötlichem Rückenstreifen.
ungefahr
purpurroten
zahlig,
Kelchblatter
(seltener
lang,
mm
mit
6
6
reichblütigen,
zu
gestielt.
Kronblatter meist
lanzettlich,
meist
zwitterig,
kurz
vereinigt,
eiförmig, sehr kurz.
so
Blüten
im Durchmesser
44
aan
de
van
Aug.
binnenrand
de
1929
van
de
391
duinen
last
1931
uit
C.
zaad
engels
van
been
preparing
paper
de
plant
in
It
glaucous
leaves.
Plantas
is
It
luteis dein
alleen
in
Ait.
hort.
Folia
oc
.
ic.
3.
t.
Flores
more
or
less
Philippi.
A.
ik
beschrijving:
de
2.
longitudine corol-
obcordatis,
petalis
(stigmatibus
integris
fructibusque)
D. C.
van
v.
daar dan
342.
p.
magnitudine
(Ser.
mss.)
purpurascentibus,
Prod.
het
tussen
vervolgd
p.
Onagra
Oe.
foliis
III,
p.
haakjes
48,
ge-
wordt:
142. Oe. undulata
undulata Mnch.
(v. s.)
longiflorae
glaucis,
genitalibus
pedunculis
erectis.
Jacq.
456.
p. virescens
calyce
schreef
en
for identification
Bij R.
genitalibus
fructibus
van
terwijl
ed.
glaucescens
rar.
vriendelik
cylindraceis, villosis.” Deze diagnose
overgenomen
inplaats
Kew.
calycibusque
species
and Chilean
zo
undulate,
Patagonia. Poir. dict. suppl. 4,
rigida.
me
vind
(1893)
fructibus
elongatis,
voorkomt,
„O?
was
and
Jacq. of the subgenus Rai-
unguiculatis;
purpureis;
woordelik
sent
by its
undulato-crispis;
crassiusculis,
plaatste
American
caule ramoso, suffruticoso; foliis lanceolatis,
dorso
sepalis
tot
many
types
determineren
te
you
for
studying
native of Chili.”
Chelenas
nuevas
subdentatis,
waar
South
odorata,
is
be-
mij wenden
(Oenothera)
Europe
Sipkes
characterized
„Oe. pubescens,
lae;
Oe.
opinion
my
mannia.
is
van
bleek
plant
vriendelike
kon ik
(Johnston in litt.) Prof. Munz
van
van
Chileense
een
De
de
wat
zomer
toegezonden,
chiefly interested in the Argentine
now
„The Oenothera which
mij:
Door
genus
in
the
on
als
was.
heel
Claremont in Californië: „Who
the
now
de
plant
een
Johnston
te
on
is
in
opgegeven
genoemde.
M.
Munz
who
a
species.”
tak
I.
working
and
and just
A.
en
ik
nog onbenoemd
eerst
Dr.
Dr. Ph.
years,
is
de
met
middeling
Prof.
gekweekt
determintie
kreeg
Overveen
te
die misschien
identiek
een
Sipkes
de
waarvan
Toevallig
gegeven.
van
soort,
has
Oenothera,
een
heeft
(Ser.
germineque
mss.) foliis
saepe
viridebus, nervis
rubescentibus,
foliorum
genitalibus
inch-
392
Edw. bot.
natis
flor.
exot.
18.
De
1.
183,
t.
Dolden
Th.)
—
exemplaar
aantal
1931
19.
var.
semina
nulata;
Grunde
meist
an
rothgelb
astig,
langen
cm
gross,
Die
lang
und bis
Kelch
weiss,
fast
im
1.
heet
Aug.
24
van
1
de
kahl.
oder
p.
sudöstlichen
het:
soort
de
=
Comp.
door de
226
mit
mucro-
cm
van
luidt:
dm
hoch
meist
rauhhaarig,
5—7 kurz
gestielten
langlich-verkehrt-eiförmig,
am
L.
Fl.
eigen-
beschrijving
0,5 —2
bis
breiten, kurz stachelspitzigen,
Rande
kurz
und
lang
breit
Frucht
zottig behaarten
mit
stark
linealischen,
Blüthen
angeordnet,
seidig-zottig.
Rasse
Agard.
obovato-oblonga,
2.
Bois.
micranthus
superius calycis profunde
nur
quirlartig
lang
nierenförmig,
Abart
nur
jong
groot
een
het Pothoofd
abstehend-braunlich
Grunde
oben
abwechselnd,
c.
vrij
en
Halacsy
bleibenden Hochblattern,
rauhhaarigen
Nagel
de
Terwijl
meist
Blüthenstand
mittelgross.
vel
VI.
c.
dunkelgrünen, namentlich
Blattchen.
E.
überlaufen. Blatter
keilförmigem
über 3
1.
var.
men tot
obovata
G.
u.
L.
laevia. Labium
aufrecht,
Stengel
„O
aan
Hegi,
einzelnen
mannlichen
nog
Gussoneanus
Bij
lenticulana.”
A.
bij
soort
Bois.
Foliola
bipartitum.
L.
=
(1901) komt
schappen: „Semina
am
an
(an
klein,
normale
weinig
hirsutus
Guss.
nanus
Grae. I, p. 340
aus
Früchte
Een
stortterrein
een
c.f.
micranthus
hirsutus
vom
luidt bij
vorm
graanhandel.
een
Lupinus
L.
de
stachellose
ausgebildet".
Deventer op
van
Hook.
F. Zimmerman.
hetcrocarpus
langgesteelde, ongestekelde vruchten vond ik
te
afval
L. f.
betrekkelik
met
2403.
„Neben normalen Früchten
lang-gestielte
Blüten?
t,
mag.
deze zonderlinge
van
1515:
V. 2. p.
bot,
opt.”
carota
Daucus
beschrijving
c.
147 Sims
t.
reg.
unterwarts
kurz
gestielt,
Blumenblatter
behaart.
Samen
blau,
sehr
rauh.
micranthus
mit
Mittelmeergebiete.”
kleinen
Bij
de
Blüthen,
Halacsy
393
micranthus.
„L.
densiore,
racemo
Juli
1930
zamelde, lijkt mij
verschillende
met
deze
tot
plant,
hoewel
bovenstaande
aan
De
meelfabriek
behoren,
te
vorm
een
parum
semini-
spermis,
maioribus.”
duplo
hirsutus)
calyce
ver-
zij
in
beschrijving
voorbehoud.
Trifolium
de
tot
durch
oder
einen
sehr
selten
behaart”
wel
oder
sitzend.
Kelch
mehr
behaarten
Ring
geschlossen. Frucht
verengt bez.
Pflanze
Kelch-
mehr
stets
oder
1-,
weniger
oder
weniger
10- oder 20
etwas
und fruchtbar.
oder scheinbar
endständig,
Blüthen
ährenförmig.
nervig. Frucht
Kelch ein-
vom
hervorragend,
sehr
1-
selten
daarvan de ondersectie:
Stenostoma
Gib.
oder
lippigen
et
Belli:
völlig
Grunde
höckerig,
Angustifolia
Gib.
linealisch-lanzettlich.
Einjahrige
Wulst
ringförmigen
nicht
et
en
geschlossen.
de
groep:
linealisch
„Blattchen
Blüthenköpfe
en
einen
Haare der ganzen Pflanze
gezahnelt,”
Belli:
Krauter,”
durch
„Kelchschlund
Blumenblatter schnell abfallend.
drisch.
Hochblatter.
„Alle Blüten gleichartig
selten
geschlossen,
angustifolium
Loiseleurii Rouy,
mitunter
wulstigen,
blattachselständig
kugelig
T.
de sectie:
tot
Lojac.
Blüthenköpfe
2-samig,”
einen
2-samig.
Eulagopus
T.
=
=
ohne
„Blüthen
Haarkranz
en
Lois.
Belli.
et
onderfamilie:
Bernh.
Lagopus
schlund
purpureum
Gib.
purpureum
subsp.
behoort
am
1—3
Wormerveer bij
te
opzichten
veel
zeer
20.
2
minoribus
matig beantwoordt. Ik geef de determinatie dan ook
maar
L.
fere
rufo-marmoratis,
die ik 5
(L.
praecedente
a
dimidio
leguminibus brevioribus
longioribus,
bus
Differt
floribus
ahrenförmig
slotte
ten
tot
bis
bis
cylin-
de verzamel-
soort:
Trifolium
p.
580
bij
hoofdsoort
Neder!.
Kruidk.
angustifolium
de
L.
beschrijving
verwezen
Archief
1932.
Daar
van
wordt,
in
de
laat
A.
soort
ik
u.
G.
naar
deze
1.
c.
die
VI.
van
2.
de
voorafgaan:
26
394
meist
Stengel
„O
aufrecht
starr
bis
niederliegend
hoch.
Untere
Blattchen
grün,
die
der
scheidig,
krautig,
fast
oberste
verbunden.
Stiele
Blatt
mit
herausgehoben,
kegelförmig
mit
8
zuletzt
röhrenförmig-glockiger,
gewimperten,
förmig
etwas
pura,
fast
zahnig.
so
T.
chen
lang
der
2
fast
dick,
Kelch
pfriemenförmigen
mit
Spitze
starrer
zuletzt
denen
von
der
bis
hautig,
bis
ver-
stern-
untere
fast
Fahne
pur-
ausge-
dadurch
Same
zugespitzt.
blank.
Lois.
unteren
das
oder
cm
abstehend.
Kelchzahne.
eiförmig,
hauptsachlich
der
die
über
behaartem
Ausrandung mit einem Zahnchen,
Früchte
purpureum
ihr
als
lang-
unteren
walzen-
Blumenblatter hellrosa,
hellbraun,
eiförmig,
von
ist.
den
den oberen bis
vorgestreckten,
Zahnen,
ausgebreiteten
langer
randet, oft in
3
aufrecht
anfangs
Grunde
einzeln
und
Röhre und
zottiger
fast
schenen,
ge-
langen, steifen, auf Höckern
sitzenden Haaren
borstlichen,
anliegend
anliegend
an
an
wagerecht
von
gestielt.
stumpflich,
anliegend
lang
cm
bis
lang,
steifem
dm
4
breit, hell-
mm
am
ahrenförmig,
etwa
Blüthen
dicht.
spitz,
bis
über
lanzettlich-pfriemen-
Blüthenköpfe
kurzem,
4
ganzrandig,
dem Blattstiel
oft
behaart,
kurz
beiderseits
Mitte oder auch weiter,
zur
Spitze
zur
mit
meist
schmal-linealisch-
stumpf
zugespitzt,
lang behaart,
verlangert,
bis
bis
Nebenblatter oberwarts
förmig,
bis
obere
lang und
oder fast
ganzrandig
wimpert.
oft
cm
1
meist
lang,
Blattchen
schlank
davon
borstig
zerstreut
meist
unteren
oberen
behaart,
etwa
3—5
etwa
einer
3,
zu
vorhandenen seitlichen
schmal-linealisch
der
die
bis
unverzweigt,
Blatter
meist
lanzettlich,
die
aufsteigend,
meist
stielrund,
einzeln
und
O
Der
durch
Blatter
Leitart
Folgendes
meist
ziemlich
ahnlich,
verschieden: Blatt-
breiter.
Blüthenköpfe
kürzer, verlangert-eiförmig bis fast zapfenförmig, wenigstens
anfangs
oder
oberwarts
stark
verschmalert,
weniger langlich-eiförmig.
zuletzt
Blüthen sich
meist
mehr
unregelmassig
395
die
öffnend,
die
wenn
oberen
sehr
meist
als
meist
bereits
starker
ungleich
lang
so
obersten
unteren
der
und
die
lang,
Deze
untere.
p.
burg, Berlijn
Solothurn,
genomen,
en
werd
van
der firma
de
21.
der
„Neben
kürzeren
Reichgelt 8
Juni
die
volstrekt
vaak
11—18
mm
geworden
n.
te
diagnose
572:
4,
„L.
H.
Sp.
Amm.
waar-
door
in
de
van
foliolosa
G.
u.
1.
ein
c.
de
zaak
p.
De
Bréb.
1022
luidt:
linealisch-lanzett-
exemplaar werd door Kern
Ooy bij Nijmegen
aan
dan
normale,
integendeel
één, herhaaldelik ook
soms
breed
mm
een
op
verschillende ranken,
blaadjes,
lijnlancetvormige
een
Genève,
is
normaal
zijn,
een
die
waardoor het
lathyrusblad
met
rank
Aug.
1931
pag.
378.
is.
Deventer
culis.
afval
3.
Ham-
gevonden
Leonurus Sibiricus L. verzamelde ik 24
22.
p.
lang
f.
A.
zijn
1 —2
en
volkomen
geheel
te
kleiner
IV.
c.
buitenplaats
waar
vertoont
tegenoverstaande
paar
De
niet
1.
was.
prachtig
krachtiger ontwikkeld,
Hegi,
adventief
een
op
1930 in de
stortplaats gevonden. Het
halb
Kelch
dem
aus
eerst
Wickelranke
liches Blattchen.” Een
en
het
L.
in
vorm
über
verdickt.
in Zwitserland bij
gestort
aphaca
deze
kaum
Ludwigshafen,
Onsernone
1931,
Juli
die
Kelchzahne
wenig
weit
volgens
land
ons
Gruyter
van
meist
in de Elzas, bij
Val
wenigstens
zugespitzt.”
die
’s-Hertogenbosch,
Lathyrus
diagnose
nicht
soort,
in
in
Giersbergen
van
omgeving
oberen
Helgoland,
op
Zürich
Knospenzustande,
sind,
behaart.
langer
purpurn,
Frucht
Zuideuropese
1281 in Duitsland,
im
Kelchschlund
Blumenblatter gross,
hervorragend.
noch
verblüht
samen
van
foliis
ups.
p.
Linnaeüs
170—1
t.
12
5,
luidt
en
13, zie
volgens
Richter
1.
c.
tripartitis multifidisl inearibus obtusius-
II, S XII.
ruth. 48.
met
No.
8.
n.
n.
5.
1.
It.
Ballote
scan.
p.
232.
inodora,
Sp.
foliis
Habitat in Sibiria, China
I.
S X.
coronopi.
(?....
Cal.
396
5-striatus,
5-dentatus,
separari nequeat. Caulis
ut
genere
4
angularis.
lacinias,
Folia
ik
slender.
stem
H.
cleft
deeply
and
linear
incised
lanceolate,
or
dense,
numerous,
long, glabrous
teeth
slightly
purple
its
or
tube
vania
de
de
waste
versicolor
verwante
volgende
Corolle
gros
a
épis
Graines
axillary;
and
shorter
the
or
branches
3-parted
into
acute
acuminate
or
lobes
or
ovate
lanceolate
or
upper
cultivated
Naturalised
campanulate,
wordt
geslachten,
manier
palais
palais
serrés,
striées;
L.
Rh.
=
bij
corolla
tube;
4"—6"
long,
anther-sacs
arcted;
lip
soil, Southern Pennsyl-
All.
eastern
=
Rh.
=
Batt.
4
Bartsia
versicolor
maximus
die alle
Asia.”
Trixago
rhinantina
Lasiopera
=
Trixago
the
without,
from
(L.)
Stev.
Pers.
et
Willd.
Trab. 1.
delige
kelk
Lk.
et
Desf.
Het
c.
=
ge-
p. 630
hebben,
onderscheiden:
plan,
non
convexe
9
plissé
ou
bigibbeux;
fleurs
en
10
quadrangulaires
petites
fleurs
en
grappes
unilatérales............................
Graines munies
clusters
entire;
calyx
than
puberulent
the
Trixago
Stev.
Trixago
Corolle &
all
densely
Rhinanthus
=
slacht
9.
Fl.
minutely puberulent, its bristle-shaped
Trixago apula
Bartsia
8.
In
toothed
within,
Bellardia
=
Hffg.
op
111.
puberulent
high,
the
slightly
usually
or
and Deleware.
21.
van
deeply
cuneate,
segments,
spreading,
red,
naked
divergent.
L.
less
or
uitvoeriger
Brown.
„Biennial,
in
Involucra
acute; lower leaves sometimes 6’ wide, the uppermost
linear,
3"
more
and
2° —6°
long-petioled,
Leaves
lanceolate,
or
Een
ups.”
Britton
branched,
stout
subdivisis
obtusiusculas.
States and Canada III, p. 93:
glabrate,
Cardiacae,
glaber, rufescens,
lobis
partita:
acuta
bij
omnia
et
erectus,
leaves,
aciformia,
vond
beschrijving
3
glabra,
lineares,
ubique
verticillorum
N.
corolla
facies,
de cótes ailées
sur
le
dos
grêles,
Odontites
Bartsia
397
Calice
10.
enflé-campanulé;
munies
cótes
de
Calice
palais
bigibbeux;
fines
longitudinales
tubuleux;
palais
convexe;
graines
Trixago
......
graines
peine
ä
strides
De
beschrijving
renflé
lèvre
cótes
aiguë;
fines,
épais,
épi
en
terminal,
apula Stev.
WiLLK.
bij
bigibbeux,
obtuse
velue-visqueuse,
quadrangulaire,
dense,
et
de
onder
soort
Lang.
1.
II,
c.
ad
aequilongis,
v.
tubo
breviore,
pubescente,
villosa,
capsula
a.
lutea....
costatis
quoque
ins.
terranea,
De
beide
1931
Juli
Bosch
beide
Hegx,
van
tot
1.
c.
in
inter
flores
obtusis,
inferiori
sup.
barbatis;
costas
calyce
stylo
hispido;
seminibus
ovalibus,
transverse
striolatis.
purpureo
variegata.
lutea
albo
et
locis
irrigatis
Gallia
occid.
ex
humidis,
Lusitania,
montium
Europa
etc.
medi-
Canar.”
exemplaren,
het
op
deze
de
et
corolla
arenosis
pratis,
Hab.
1.,
densiflora,
infer,
ovalibus,
corollae
subaequilonga;
corolla
ß. versicolor....
In
antheris
calyci
aurantio-fulvus,
glutinosa,
brevioribus;
dentibus
labio
brevioribus,
brevi,
acuminatis,
super,
diviso,
quartam partem
corollae
spica
bracteis
subcylindrica,
superantibus
vix
subpinnatifidis;
v.
p.
de
613
%—1
simplici
erecto,
tige
oppositis, sessilibus, lineari-lanceolatis,
saepius
serratis
fructifera
caule
nigricans;
foliato; foliis
de
k
volgt beschreven wordt: „Pubescenti-scabra,
siccatione
a
capsule
munies
graines
terwijl
pubescent-glanduleux,"
T.
naam
653: „Calice
p.
le casque;
que
bifides;
Plante
c.
palais
a
plus longue
longitudinales.
fleurs
corolle
placentas
gros
luidt 1.
geslacht
courtes;
inférieure trilobée
simple;
24
het
van
divisions
a
ovoïde,
als
Eufragia
1.
versicolor
p.
6
adventief waargenomen.
ook
Giersbergen
van
genoemde
mediterrane
var.
VI.
die
reeds
soort
W.
bij
et
stortterrein
verzamelden,
L.
De
Solothurn
soort
in
is
en
bij
ik
den
behoren
volgens
Zwitserland
398
L.
Pentagonia
prachtige
terrein
meerdere
in
3—4
van
brede
cm
66.
Tournef.
thracicum.
de
112.
II
c.
glabriuscula,
foliatis,
centrali
vel
spathulatis,
lanceolatis
vel
axillaribus;
et
aan
de
beschrijving
acuminatis.
fl.
caule
cliff.
H.
thracica.
amplissimo,
Thracia.
O.”
Bij
In
longa.
obsolete
obovatis
simpli-
undulato-
vel
oblongo-
sessilibus,
oblongo-
solitariis
sessilibus,
calycis
violacea,
apice
ramosa; caulibus
adscendentibus,
tubo 2—3
capsula
mm
verzameld
180: „C.
c.
in
ceteris
floribus
corolla majuscula
ampla 15—18
1.
foliis
orbiculatis,
plerumque
superante;
kennen
collo
a
ramosis;
petiolatis,
binis, terminalibus
patulis;
vel
lateralibus
versus
saepe
1931
te
Veneris,
Habitat
simplex
lanceolatisve;
sub anthesi
weinig
linearibus
742.
inferioribus
crenatis
in
duidelike
Richter
Deze
Giersbergen
van
pentagonia, fl. amplissimo,
erecto,
apicem
L’Her.
273 heet het duideliker: „Pubescentip.
hirta vel
cibus
direct
Speculum
hist.
Raj.
Halacsy 1.
De
fol.
C.
etc.....
inst.
is
Campanula
=
pentagonius
voorgaande
Zij
volgens
ramosissimo,
14
n.
de
bloemen.
Linnaeus luidt
subdiviso
p.
als
C.
werd door
soort
exemplaren.
D.
(L.)
Prismatocarpus
=
grootbloemige
hetzelfde
op
Pentagonia
Specularia
22.
raro
laciniis lanceolatis,
plo brevioribus,
demum
calycis lacinias aequante
constricta.
non
—
cultis, inter segetes.
Corolla
—
Mart.
Maio. O.”
23.
Dr.
Plantage
K.
waar
schijnlik,
Reichgelt,
en
de
Mich.
was.
(1901,
mij
(Juli
1902),
te
niet
Un.
dat uit
onwaar-
1916 bij
September)
op
„Waterstaat”
de zelfde
schijnt
door
verzameld,
graszaad,
Terheyden
en
1930
Juli
Andijk
met
nieuwe kanaal,
worden.
10
Het lijkt
1926
graszaad gebruik
Bussum
bij
aangevoerd
vondsten:
het
werd
proefpolder
Hatert
langs
verklaard kunnen
amerikaans
is
afkomstig
dat ook
de nieuwe sluis
bij
de
vermoedelik
Noord-Amerika
en
in
Zijlstra
zij
aristata
Kern
wijze
vaker
van
maken. Omtrent de vondsten
Amsterdam,
Hoensbroek
en
399
Okkenbroek—Lettele
zijn
Ambrosia
Kern
Jansen,
maritima
ik op
en
Veghel
verzamelden,
hoewel
het
fol.
sub.
vorm
H.
natifida,
densi:
138.
flor.
II.”
foliis
masculis
De
solitariis
in
flavis.
25.
spicis
de,
Bidens
B.
=
ook
in
kompleet.
ons
het
Aug.
strooschubben,
p.
935:
4....
multif.
Habitat
Folia
O
1.
c.
bipin-
spica,
nee
ut
insidet.
luidt:
246
p.
in
Racemi
longo pedunculo
ad
maritimis.
4—5
Jul. Sept.
Michal.
L.
verwante
B.
en
B.
Evenals
de
voorlaatste
de
van
die
radiatus
door Kern
brug
B.
langer
over
de
tripartitus
zijn
dan
B.
platycephalus
deze
soort
amerikaanse,
Wieg.
ontdekt
floribus
O.”
Met
soorten:
involucro
echinato;
=
ingeburgerde
dense
ramorum
masculis;
superne
rectis
dentatas
obtusiuscule
apicem
Thuill,
zich
c.
n.
pilosi.
confertis,
oblongas,
femineis,
duitsland
eerst
I.
35.
Caules
Halacsy
van
lacinias
1930 bij
onderscheidt
subsessilibus
met
doen
te
4. A. fol.
arenosis.
fastigiatus
melanocarpus
land
lugd,
radiatus
tripartitus
L.
soort,
we
b. 85. A. maritima
pempt.
pubescentia.
cornubus
Bidens
Oersted.
Dod.
capitulis
In arenosis
dat
te
caule stricto, divaricatim ramoso, folioso;
basi
femineo
deze
tot
Sp.
n.
Joh.
meelfabriek
lijkt,
pilosis.
1. Roy.
(A. artemisifolia)
petiolatis,
spicatis;
n.
beschrijving
bipinnati-partitis;
viridi,
663)
p.
die
plant,
een
artemisiaefolia
maritimis
Cappadociae,
„Villoso-canescens;
30
bij
Linnaeus luidt: Richter 1.
Ambrosia
mollissima,
praecedenti,
Sp.
bij
van
cliff. p. 443.
pin.
Hetruriae,
B.
Een
onmogelik
A.
van
multifidis, spicis
tripartitis.
nu
L.?
1930
(S. Sp. II.) sessilibus. S. X—XIII
Bauh.
in
niet
nog
hebben. De diagnose
„A.
Aug.
8
behoort vermoedelik
ook
mij
afwijkende
een
1927,
bekend.
geen gegevens
mij
24.
Schoolflora
(Heukels:
en
connatus
Thuill.
is
ook
o.a.
te
door
vrucht
ons
radiatus
Reichgelt
Maas
de
Mühlb.,
voor
B.
zijn
met
en
wel
Grave.
Zij
de
met
smalle
naald
400
De
inbegrepen.
bij
1.
Hegi,
c.
15 bis 60 (80)
Wurzel
selten
grün,
heil
2-paarig
aufrecht,
fast
fast
ohne
stets
inneren oval,
stark
breit
Strahlblüten.
braungelb, die
verlangert.
als
schmal-lineal,
Spreuschuppen
und
etwa
10 bis
das
das
20
breit,
zweireihig;
12
so
die
laubblattartig,
einzelne
braunlich
zahlreich,
Früchte mit den Grannen. Früchte kahl,
Blatt
meist
mm
Köpfchen,
oder
grob
Zahnen;
einzeln,
Köpfe
fast
gestielt,
gekrümmten
hoch,
aussern
Blüten sehr
gelblich-
lanzettlichen,
Hüllschuppen
langer
grün,
als
oder
dunkelgefarbt.
3-schnittig
fiederschnittig.
so
bis
gegenstandig,
bis
einwarts
nochmals
doppelt
lineal-langlich,
oft
oft
(4)
einfach
meist
kahl,
schmutzigrot
ei-rhombischen
Mittelzipfel
dadurch
luidt
soort
einjahrig,
aufrecht,
steif,
aufrecht),
Abschnitten mit
gezahnten
gelbgrün,
gelblichgrün,
mit
3-schnittig
de
van
Tracht ahnlich B. tripartitus,
Stengel
hellrötlich,
Laubblatter
der
in der
hoch,
ziemlich
beschrijving
„Pflanze
518:
p.
cm
spindelförmig.
(Aeste
astig
volledige
lang
deutlich
gelb.
wie
die
zusammen-
gedrückt nach dem Grunde wenig verschmalert, braungrün,
mit 2 bis 4 Grannen (2 davon
flachen Ufern,
von
schlammigen Stellen, besonders
abgelassenen
reich
zerstreut
(öfters
wohl
langer) VII bis X. An Graben,
Teichen.
und
oft
unbestandig,
Fehlt
übersehen!).
Vielleicht auch amerikanischen
Celakowsky
in
Jahrgangen
volle
14
trifft
und
man
Ententeich bei
aus.
die
der
Keimung
vor
Rchb.
setacca
non
L.
=
Schweiz
radiatus
um
in
Oester-
meist
Ursprunges....
nur
dann
gesellig
ganzlich.
Wie bereits
in
gewissen
jahrelang
aus-
Insterburg blieb die Pflanze
Frucht
allem in
es
der hohe Wasser
verhindert.
-
Deshalb
rechtzeitig abgelassenen
Teichen.”
abgetrockneten
Achillea
et
der
Wahrscheinlich ist
die Pflanzen
massig
26.
Sur.
Jahre
der
in
erscheint B.
Massenvegetation,
Am
zubleiben.
stand,
erwahnt,
aber
Grunde
am
In Deutschland und
Waldst.
A.
et
Millefolium
Kit.
var.
=
A.
setacea
odorata
Koch.
401
In
determinatie
de
wordt
het
de
soort
tabel
A.
van
kenmerk:
büschelig
beschrijving
l.c.
80
hoch,
cm
Stengel
Laubblatter
zottig.
Laubblatter
etwa
dicht
fiederig
breite
0,1
spitze
doppelt
Zipfel
geflügelter,
ungezahnter
breit,
mm
gedrangt
breite,
4
stehenden,
spitze
breit,
mm
strauss
braun
in
Zipfel
zu
blüten weiss
oder
lang,
Stellenweise in
trockenen
nigen Weiden,
Heiden,
Mitteleuropa
und
schmal
Stengelblatter
lineal,
Umriss
anfangs
eiförmigen,
0,2
etwa
Köpfe
kugeligen
Eben-
gelblichgrün,
vorn
mm
Fiedern.
schmal
ein Drittel
so
kurz dreizahnig.
gelb-
Zungen-
lang als die
VII bis X.
Magerwiesen, auf buschigen, stei-
Felsen, fast
nur
Lagen
warmeren
Südeuropa und
Verbreitung:
Nord- und
in
selten auch auf Kalk.”
warmercs
durch die
Ostspanien,
Alpen-
Karpatenlander bis Ungarn; angeblich auch in Griechen-
land,
Persien
Reichgelt,
27.
vorm
mit
von
und
mit
etwa
mit
im
und gern auf Sand- und Lössboden,
„Allgemeine
lineale,
Scheibenblüten weisslich;
gelblichweiss,
Hülle, fast breiter als
schmal
gedrangte,
dichten,
seidig
±
grundstandigen
zerteilten
Hüllblatter
berandet.
hautig
dicht
Aus-
kriechend,
Fiedern
mit
fiederig
einem
vereinigt.
in
Spindel;
fiederteilig
de
breit, fiederteilig
cm
geteilten
3 bis
8
1
fein
10 bis
ausdauernd,
die
behaart;
2,
door
terwijl
Blattsprosse treibend,
und
seidig
VI.
c.
borstlich,
gedrangt,”
„Pflanze
gestielt, lineal-lanzettlich,
stehenden,
1.
onderscheiden
Wurzelstock
wolligzottig.
laufer, blühende
Hegi
van
L.
aneinander
573 luidt:
p.
551
p.
der
„Zipfel
zugespitzt,
op
Millefolium
und
Juni
Senccio
wordt
kurzen
Ostseeküste
um
Bij
Nijmegen,
vulgaris
bij Hegi,
1.
So
und
leg. Kern
L.
f.
radiatus
selten
auf
Koch.
aldus beschreven:
p. 788
c.
hellgelben ausgebreiteten
Strahlblüten.
in und
Sibirien.”
en
1930.
bei
den
in
Fanöe,
Berlin mehrfach, Satzkorn;
„Köpfe
(nicht zurückgerollten)
Leipzig,
Insein
Deze
um
Holstein
Manöe
Bosen in
an
und
der
Sylt,
manchen
402
bei
Zürich.
im
Herbste
door
Form
Die
stemming
laatst
Toch
doen hebben. Ook
te
mij
zie
„ik
o.a.:
viscosa
in.”
Ik
onderzocht
ik
toch
er
de
in
niet
geen
met
S.
van
bastaard
een
dit oordeel,
hij schreef
silvatica
stuifmeel
indruk
Hegi.
rijpe zaden heeft
we
van
overeen-
bij
opmerking
van
het
und
stortterrein
een
op
dus
plant
niets
ook
maakt
is
niet, dat
Wever is
heb
dit
en
Brunsum
Dat
Feldkirch,
Spätsommer
plant werd in begin Juni
gesiteerdc
geloof
de
im
erst
De
dat de
nog,
is ook
voortgebracht.
bij
Hendrik.
de
met
Eigenaardig
gelangt
gevonden
Staatsmijn
bei
Bahngeleisen,
Entwicklung.”
zur
Wever
de
de
van
den
zwischen
häufig
Jahren
of
de
van
S.
plant
volkomen
fertiel
zijn.
te
tubacformis
Hedypnois
28.
de
bij
vroeger
1916
Deventer
Willd.
leg.
beginsels
Het
met
1927, leg.
158]
p.
florae Endl.
bladen
Henrard
Wormerveer
1927 (1928)
tot
luidt
bij
écailles
et
muni
Batt.
la base de
a
de
lamelles,
et
capitules
cules
plus
leux.” De
k
feuilles
la fin
ou
omwindsel-
groene
verdikte
ingesloten.
De
beschrijving
p.
„Péricline
531:
les
achaines
extérieurs
courtes,
de 10
en
a
20
extérieurs,
aigrette
courte,
deux
rangées
a
les
intérieures
acuminées
en
méditerranéen
Type
radicales
globuleux,
k
intérieurs
lancéolées,
moins renflé
soort
Ligulivrucht-
de
les
extérieures
denticulée.
polymorphe;
les
cyathiforme,
les
bezit
quelques écailles caliculaires; réceptacle
nombre de 5 environ
scabre
c.
der
die in
embrassant
linéaires,
membraneuse,
Tourn.
pappus,
vruchten,
Trab. 1.
subunisériées,
achaines
nu;
et.
Willd.
stellatus
[zie Ned. Kr. Arch.
Hyoséridéae
geslacht Hedypnois
verharde omwindselbladen zijn
evenals
barbata
Rhagadiolus
Kloos
goed ontwikkeld
behoort
Tolpis
en
de Tribus
ongevleugelde
en
Ten.
aangetroffen
ons
en
rosette;
indurés,
en
massue
sur
au
extrêmement
tiges
de
longue
au
soie
rameuses;
longs pédon-
sommet
wordt als volgt beschreven; „Plante
et
fistu-
hispide
403
poils
a
pinnatifides;
1'anthèse,
la
a
variable.
mee
nam
globuleux,
C.C.C.”
O.
1931 bij
Juli
16
op
fin
in
en
herbarium.
renflés
en
écailles
compacts;
massue,
dressés
capitules
een
m’n
is
Zij
Ik
vond
tuin
avant
du
péri-
waarschijnlik
zeer
plant
voortkweekte.
deze
van
de
van
Wormerveer, die ik
te
Dordrecht
te
ik
roset
een
meelfabriek
verzamelde
Augustus
fortement
capitules;
sinuées-
souvent
hispides, s’indurant fortement. Plante de port
cline scabres,
trés
les
sous
inférieures
trés
pédoncules
resserrés
non
feuilles
glochidiés;
plant
graan uit
met
In
mijn
voor
Algiers
aangevoerd.
29.
Tragopogon
In
pratensis.
Tr.
van
het
begin
L.
porrifolius
kweekt uit zaad uit
nieuwe tuin,
Thell.
in
Dordrecht komt
de
maar
1
km
folius
zijn
bij
ontstonden
één
do
groot
we
siteert
ook
Dordrecht
spontaan
4
en
know
the
uit
Lotsy
pratensis L.
kleinere
of
�
X
erzeugt worden;
lichen
auf
er
entfernen
die
der
Aus
welche
gelben
L.
erste
des
Tr.
Bastardpflanzen
In
ist
im
so
in
von
In
zu
scheinen
„What
Rückschlage
den
abschaben
porrifolius
Samen
mit
„Tr.
künstlich
suchte
Tr.
kamen.
1829
wissenschaft-
L.
durch
des
1759
1931
waarvan
22:
p.
Linné
gewonnenen
Blüthe
dan
porri-
Genetica
Bastard.
pratensis
van
voor,
Tr.
en
zijn artikel
absichtlich
Sommer
zur
mijn
meer
op
Rouy
man?”
3
ge-
in
Vollm.
(L.)
ligt
dann Pollen
den
Blumen
Bl.
omgeving
Pflanzenmischlinge
und brachte
Narben.
Pflanzen,
Grunde
dieser
ist
of
hervorgebrachte
Blüthenstaub
eigenen
zu
Focke:
Br.
waargenomen).
exemplaren.
descent
X
planten
over
vijftal bastaard-planten,
porrifolius
es
Zwecken
(Mill.)
niet
de
(In
vindplaats
nog
een
porrifolius
enkele
subsp. eu-pratensis
L.
Orientalis
minor
ik
(Gater)
pratensis
subsp.
subsp.
Tr.
=
Groningen
van
groot aantal.
vrij
dichtsbijliggende
afstand,
sativus
subsp.
de Hortus
Tr.
Rouy
1930 bracht
van
ook
waar
groeide
mirabilis
erhielt
rothen,
Die
zu
am
Samen
T.
pra-
404
tensis
zu
geliefert
Bastarde
ist
den
auf
Der
pratensis
und
prachtserie
een
porri-
X
den Stamanen
Fünen
innere
beobachtet
gelb.”
afbeeldingen
de daaruit
en
in
waren,
gelijken.
houdt
Mijn
Toch
kan
worden
pleit
èn de
waaraan
ik
tuin,
boksbaard
planten
Lotsy
van
een
voortgekomen
grote
mij
ook
die
F
2
.
fertiel
niet
was.
meer
andere
als
uit
het
voor
F
2
-planten
hebben
samen
vruchten
4
de
meer
zijn
zorgvuldig
ik
planten
dan
van
Nog
de
blauwe
blijkt
cultures
de
Fj
van
vruchten
5
een
gezaaid,
de 4
deze proeven
Lotsy
goed
oogsten,
planten
opgeleverd.
van
hoop
wat
Lotsy
mijner planten
kunnen
eerste
Uit
reeds,
van
Ook de 4 kleinere
vruchten
van
tweede
Lotsy.
van
de
van
waren
voorkwamen
uitsluitend
de grootste
uitzag.
niet
gekregen, waarmede
hiervoor
gekweekt
Lotsy
dat
van
volgroeide
al verdacht
is geen enkele opgekomen,
had,
proeven
die
van
gezegd
voorgeschiedenis,
Tragopogons
van
bevestigd,
er
F
Groninger
met
heb evenwel
dan
de
zekerheid
zaad.
werd
een
zeer
het midden
nakomelingschap
Goddijn,
Ik
van
vormden,
x
steeds
Lotsy
een
konstante
Dr.
waarvan
deze
geen
opkwam,
aantal
x
2
F
overgebracht
volkomen
van
26.26 uit
grote
een
F
ongeveer
en
vrij
planten
jaren achtereen
heeft,
gezien
op
bloemen
26.2
met
de
overeenkomst èn de
ik
waar
door
onderling
kunnen toevoegen, dat de
zou
deed zich
het
hadden
dat
mijn
gekweekt
verschil
ik
onderlinge
meerdere
niet
geheel
afbeeldingen
dat
nog
betreft
muisgrijze kleur, die
meen
porrifolius,
een
het
planten
de
tussen
Lotsy.
bloemkleur
wat
onwaarschijnlike
en
Tr.
zwischen
Laaland
gemaakte bastaard
die
identiek
in
ueber
eigenaardige is evenwel, dat de in mijn tuin opgetreden
planten,
Tr.
Insein
artikel
dit
vereinzelt
Blüthen braunviolett,
aussere
door hem
Het
Samlinge
geringe Erfahrungen
spontane Bastard
Lange
nach
in
geeft
er
danischen
worden,
noch sehr
besass, und wollte sie nicht als „wirkliche Hybride”
anerkennen.
folius
Köhlreuter sah solche
haben;
zu
einer Zeit, als
de
laatste
heb ik 3
voort
te
Al
5
planten
zetten.
405
Dr.
Goddijn
stamouders
het
Tr.
dat mijn
die
is,
van
weet
van
het
de
was.
Tr.
zaad
Lotsy,
heeft,
ook
Misschien
ook
zeggen
gekruist
pratensis
verder
zou
niet
mij
porrifolius
afkomstig
Ik
kan
Lotsy
niet,
welke
is
een
noch
merkwaardige
Febr.
1932.
vorm
bij
mijn
vader,
verschillen
van
van
was
dat
het verschil,
dan de
planten,
welke
hij,
de
Hortus
Groninger
zijne.
noch
bij
moeder geweest
mogelijk zijn, dat daarin
Ir.
Dordrecht,
de
vormen
meende
oorzaak
een
andere
soort
misschien
uit
welke
alleen
een
oorzaak
ligt.
A.W.
Kloos+Jr. C.I.
Herunterladen