Aanwinsten van de Flora 1. en het over viel is, tenuis Juncus Daar het Vegchel des soort „Tall (4 long; flowers zullen 9 plaar 153 N.K.A. als men das 151. In tot de gleich Dolde lang, so schmallineal lang wie u. bij normale onze goed aan de VIIed. p. 271: 6 — 18 cm Vermoedelik long.” aangevoerd exem- G. Syn. de tot M. Eu. in groep Fl. III. Aanw. 1930, „Die Gartenstauden” door de volgende kenmerken: als „Staubblätter Stengel cm. 6—12 bis rosa elliptisch beschrijving vielblütig, 3 behoort beschrijving „Blätter daar „14 —20 klappig, Rgl. soort Perigon”. terwijl Perigon. Perigonblätter etwa terrein Wehrhahn Zwiebeln”, wordt: etwa streifen, door Kern loose cyme uit Amerika eiförmig oder elliptisch, Hülle 2 stiele p. ohne elliptisch”, breit Man. Bot. mm de uit A. waarvan overgenomen komt vonden een karataviense 1931, „Dolden länger met van voldoet vrij loose; 2,5 —3,5 usually Allium (1930) and high) Wiegand. weinig variabel adventief sterk zoo New. ons exemplaar, een Het verschilde. bij een 1926 op habitueel anthelatus var. tenuis dat op, Sept. hier wel Molium Don., p. meer 1931. doen hebben. te 2. dm — we Willd. bij Asa Gray, beschrijving B. te 12 verzameld, dezer vorm in algemeen Juncus Reichgelt Nederlandse bis van fleischrot die Staubfäden. am breit, so mit länglichge- Blatter glattrandig. lang Blütenwie rotem Grunde oder soort kugelrund. mehrfach lanzettlich, de 2-blätterig. cm fast lang so oder das Mittel- verbunden, April—Mai. Turkestan.” 375 door Het Boting zal exemplaar 3. bij Rumcx z'n Danser welke?” en Rumex alleen Danser N. K. A. groter Nutt. anders en uitsluitend 162 te die meen G. 1. c. ik p. Op grond bleek ons land R. tot van de ik: 89 „M. Arizona und Schrad. Kleiner, mit kleineren Blattern Saskatchewan = veel bij toe vond ik spaarzame moet heb zijn. chenopodioides heimisch. (bei S. handen bis Mexico von Blitum et met chenopodioides 17 vind 180. p. nog zeer in Zie is. 1921, Schrad. hieromtrent XIII 2. en gevonden de fornien, Prod. in Maar geplant vrucht Monolepis in C. tuin soort Moquin D. denken. en trifida ik dat het M. V luidde: bloeien van mijn dan aan heel wijze (Nutt.) Moq.== Een M. slot antwoord nuttallianum bladen aangevoerde kunnen krijgen, u. Greene. Wormerveer. in voor controle N. K. A. en Blitum gevormde literatuur-gegevens, A. = nuttalliana Juli 1930 In p. De bloei Monolepis chcnopodioides Monolepis 5 1916, het ik mij smalle evenwel ter Gorinchem bij die dichte en was welke zijn, te 1914 en vond Rumex, plant wortel in 1930 Juli bastaard een de gevonden zijn. wordt het per crispus. prachtig Murb. 1913 chenopodioides ons hij ik 5 een stengel de waarop R. aan had kwam fennicus in 4. doet Intussen 1931 in zond crispus”, gewone geen vruchtzetten en ik bijschrift: „misschien Rumex mij Op bladen slappe gedroogde jong; te met gewone „Lijkt gegolfde opviel. determinatie Murb. Beverwijk tuinplant Wormerveer te De bij verwilderde fcnnicus lange bloeiwijze Dijk van een meelfabriek een door en wel M. vor. Cali- trifida 6—8 cm lang).” In liana Piper, Fl. tegenover „Leaves Washingt. (1906) M. oblong, p. 243, pusilla gesteld aldus: entire; flowers mostly wordt M. nuttel- solitary M. pusilla 376 Leaves en of wordt the lanceolate In de nulato and —3 /2 In O Caulis Kami poll. interdum arid soils 13 II die aridis (1849) mij in and Missouri pedalis, erectus, subvirgatus, petiolo lin. ellipticum, obtusum, Filamentura capillare. longitudine. latum, y3 5. Lap. Sm. supra 1 foliosi. lanceolatoabortivum. Pistillum staminis subreticu- excavato-punctatum, glabrum. Semen viridescens, diam. punctulato-rugosiusculum, succicum „Die Blatter Klinggraeffii 341. In p. seine spec. lappig; medio nervo Sepalum didyma. lata, fuscum.” (1902) bei Folia lin. densiflori, interdum concavum, carinatum, Chenopodium und glabri. Anthera carnosum, acute Rep. stens vix ramosus, subtriloba sinuata, simplices, sessiles, Pericarpium lineae, opacum, longi, conspersa, %—2 poll.) 6—8 acuta, gra- (Nutt. subaspero-puberuli. deltoidea, ik opvatting farinaceis Glomeruli vind ripas (lobo medio productiore) tenuia, subtrinervia; % banks seminibus atomis longa (incl. Flores 85 p. Planta 6-poIlicaria, prominulo. the southward mijn acuminatis, ascendentes, subtus nuttaliana” near Mexico.” beschrijving, prope.... pallide glauca. x New flower dentate; Saskatchewan, to trifidohastatis punctatis virescens. „on Candolle Prod. de „foliis Hook. !) gezegd; Washington volgende bevestigt: 2 soort Missouri.” Alp. nog often M. de van California to spatulate, to dense clusters nov. XXVII dieser Aellen den letzten aber das ware 3 en oberflachenskulptur, Karoi — Flora Paul schrijft ( Ch. Arten Ch. Mag. Bot. Chenopodium ficifolium eurasischen (1929) beiden suecicum Aellen) durchwegs auf keinen Fall ein Verwandtschaft mit Ch. Beschaffenheit studie: zijn Verwandten der in Murr. Fedde. Aellen: Murr. sind — Ch. wenig- deutlich drei- Grund, irgendeine ficifolium anzunehmen. Die Samen- die wiedergibt, im ist prinzip es die hingegen, wabig-grubige die das Interesse 377 heraus-fordert zwingt. des Ch. dem und ficifolium östlichen Asien erst in bemerkenswerte die beigemischten Ch. Karoi fast Zeit jüngster (jedoch der Glattung gange beobachtet. Im der für Samenschale der der drei Arten eine ficifolium- Typus mit aufgedeckten diesem abweichend kommen Rillen) aus Konstanz Oberflachen Dem von radialen ficifolium pflanzen von etwa auffallende die zeigen Ch. Struktur der Samen Transbaikalien nahe. aus völligen eine —, Variabilitat. Waben langlichen abgesehen — mit Vergleich bienenwabenartige aufweist, Formierung genannten einem zu Wahrend die Oberflache durch pflanzen ihm Von von bis zur Über- werden alle allgemeinen können die Zeichnungen die Arten wie charakterisiert folgt werden: Ch. suecicum Murr. Samen oberflache wenig tiefen, sich verzweigenden, den Rillen sowohl ausgebildete, in Gestalt langlich-gestreckter und Tiefe Waben narbig-grubige mit zahlreichen, radialen Rillen; zwischen unregelmaszig rundlicher von Form. Rander der Waben wulstförmig, breit-flach, nicht gewellt. Scheinbar unabhangig oberflachengestaltung schale ein geografiese Autonome kutsk, preuszen. ringen, von Linien Gouv. Freistaat Hannover, Schweden, Ges. nur Kruidk. Archicf verder wat Lettland. Ost- Sachsen, de „Sibirien: Transbaikalien, Ir- Polen, und West- Anhalt, Thü- (Cuxhaven), Hamburg schrijft in „Gehort Schweizer Flora XXXIX angegebenen, unregel- West- England.” auteur der dieser Samen- ganze betreft: soort Ural-Gebiet. Tomsk, (1930): Ch. suecicum ist jedoch Nederl. En zeigen.” dezer verspreiding die von eingegrabener, Brandenburg, Pommeren, Murr. Bot. über Danzig. Deutschland: Schlesien, Dezelfde cum sich scharf Jakuten-Republik, Jenisseisk, Freistaat kann feiner, verlaufender maszig falen. Netz oder den 1932. Chenopodium sueci- an?” „Eine (Berichte richtige d. Schw. Bestimmung nach den bisher in der Literatur Habitus der Pflanze und das 25 378 der Morphologische berührenden sie sicheren, mit Beschreibungen, den oft von verwechselten ihr opulifolium Ch. liegen in der Skulptur Hij dan als noemt Basel leg. Aellen. der „Die die Angaben Standorten Ob unsere von besiedelt Tiefebene Schweden besonders konstatiert.” Mit. Eu. geen zin. van deze toevallige stortplaats de III soort te van in haufig, aan daar de een dat te op Aug. Ook graanhandel dit verwerkt hier jaar was, was. speciaal zou een nicht in na wurde nur Hegi het twee geldt op der 111. in Fl. voorgaande exemplaren het blijkbaar mededeling veel von einmal het Pothoofd De zu norddeutschen und 1931 vindplaats sind. natürliches Erhebungen bisher England halen, 24 und Mittelgebirge beschrijving heeft wie gleich Schuttstellen und die 1921, gelegen ein noch übertretend) Deventer. aanvoer, Mandsjoerije 6. p. 226 und in Nageli, Murk.1) ich polnischen auch verouderde Ik verzamelde eigenaar, herkomst De genügend den auslandischen gemachten Acker Hessen-Nassau Westfalen, der Vorkommnisse nachsten am heute die südlich weniger Engadin) (1902, unter vermag bis litauischen, (hier Ch. aber 1904, leg. (Unter nebenher noch uns suecicum Ch. sibirischen, den meist Verschleppung, die Lande besitzt, Nach und oder Schweizer zufalliger bei Besiedelungsgebiet beurteilen. Zürich Lavin Ludwig!) unserem Pflanze album mehr einzig mehrfach verschenen, Innsbruck (1904, Strassburg und Samenschalenoberflache.” genannten beruhen wohl alle auf Die unterscheidenden Merkmale vindplaatsen Aellen, leg. 1916, Rillen differieren) suecicum die Samenoberflachen Gruben entbehrenden von Ch. von durch mit Blütenstande unahnlichen Formen mitunter und ausgeschlossen. nicht aber (welche wohl glatten, Blatter boekweit aanwijzing van een van uit de kunnen zijn. Argemone mcxicana L. Een sierplant uit Mexico 379 werd adventief 1930 bij de Wever in Anthoniusmolen mij 1859 R. B. 8. soort Intussen Juni Alyssum 9. Graafseweg verwilderde van van Wolfheze 40 cm blütiger zij bij Utrecht Soest, P 6, ver- 32. 11, mig oder 10. fast Species the species bij is 1930, Juli muralis bij Hegi 1. reichlich Kronblatter kreisrundlich, 1, p. een en Zuid- 446 luidt: unterseits weiss filzigen rispig-verzweigter, lang genagelt Schötchen goldgelb. aan eveneens schmallanglich-verkehrt- graugrünen, in IV, c. Lej. de vuilnisbelt reich- spatelförmig, breit-verkehrteiför- weissfilzig. Facher einsamig. geflügelt.” Capsclla Solms pr.sp. Shull. A. = Bloemendaal. te afkomstig uit Zuid-Europa diagnose abgerundet, Samen en hoher Halbstrauch mit Traube. 1931 Reichgelt Nijmegen in te Laubblattern. Blüten vorn All. argenteum oberseits eiförmigen, 13 Mei Dijk van sierplant, De West-Azië. of ook jaar 10 werd toe nog Chartrojze voor ze 1931 stuurde zij sedert waar Tot het station door Kern verzameld „Bis Begin Juni Alyssum saxatile L. werd als verwilderde sierplant verzameld door W. de kreeg ik bij 1931 Sept. Nijmegen. uit Heerlen, land alleen opgegeven ons zameld deze Reichgelt 6 en bij hoeveelheden voorkomt. grote voor St. Fumaria muralis Sonder. 7. de gevonden door Kern In of Int. is = Bursa pastoris Solmsiella „Species (L.) Med. Heegeri Borb. Hybridezations var. Hecgeri Bursa = old among Heegeri and New Shepherd’s Purse” schrijft G. H. Shull (Proc. Congr. PI. Sciences characterized by capsules, the valves lacking layer”, which gives capsule walls. The valves definite articulation to (1, its round, or (1929): top-shaped, „This uninflated nearly lacking the „parchment other the species commonly the walls 846, p. being do so rigidity not fall of off the by a thin and weak that 380 the seeds make grated valves. other, become roidal as in differences be to a slightly is it could be derived from 1897 the on and my had 1898, material F. D. public Bursa same Bursa form of has to a stands Wittrock intermediate pastoris, usually of this mutant shows more of the on Heegeri It rise, S. at more on by Very very „ seems At type. any occured was repeatedly, B. by of the and species though have been by and most B. one hand almost commonly but Capsella Heegeri” contained to limit at the extending to displays me B. bursaraceme more distal to with peculiarities single a more to This bursa- capsules remarkable irtteresting best quite calling Almquist. Heegeri less inflated proximally labeled It in Germany, probably identical with the or the Steglitz—Berlin Solmsiana. far So heteris rosettes, mentioned One of the was a had Professor material of this form which I between other. in that it botanic-garden 1904 had which is capsules that the culture B. the a nature culture. heteris which of the Solmsiana character in the Garden in once assumed the show sterns. its wide range of variation, type is the raceme. the to this seems rosette. M. almost from B. Heegeri pastoris Heegeri also Landau, that his given having deciduous valves. in mutant but Solmsiana, atavica of from indicates Heegeri infrequently, in species, Strasbourg of Almquist's figure the this Mac-Dougal University had of each conspecuous discovered Heegeri, square rosettes of B. garden nearby a No and reasonably B. with prolate-sphe- differentiate to though leafiness conspicuous of disinte- or contact Bursa. characters development known, the original rate f. in torn instead of species bursa-pastoris slower in growing angular other in the through Heegeri has been found only Heeger Dr. little been not seeds, other B. where position as the more Bursa excit irregularly occur from species their The note and portions in 1914 in the Botanical that name time only Heegeri to 381 the round-capsuled „atavistic” in which is, Een 1. c. it case ander en p. type, variation is 365: is „mut. verschieden generen Blütenstand, Spitze oft straffere hellere, etwas overeenstemming Von Capsella Laubblatter Blütenstiele kürzer. met Hegi Bursa-pastoris reichlicher buschigeren, durch der in Hccgeri. Wuchs, the it sometimes as hereditary." not vrijwel durch when course, by disease, produced is of except, verzweigten und gedrun- Kelchblatter an rötlich. Fruchtknoten wie bei C. Bursa- pastoris. Schötchen eiförmig, nicht zusammengedrückt oder parallel Stielen. auf Die dem üppiger infolge Scheidewand zur Pflanze Messplatze Büsche von verschwunden. verschellen am mehr Garten kultiviert; die Frucht mit Entwicklung bei gehemmt einzelnen, von Schötchen um ist aber sie bei eine Berlin aus an ganz Ausserdem konstante in 1905. C. Bursa- Neubildung, Ausnahme des Samens in ihrer erscheint. Albugo kommt Allerdings candida befallenen indem Rückschlagsbildungen, zu ist Standorte durch Aussaat verwildert sich inmitten Pfalz 1914 aufgetreten. es Heeger von entdeckt, aber Seit erblich hervorgegangene, bei welcher der ursprünglichen angesiedelt. nicht Nach Solms—Laubach handelt pastoris in Spater hat sie sich stellen und Botanischen Juli 1897 Bursa-pastoris Terrainveranderung benachbarten Ende Landau von C. auf kürzeren zusammengedrückt, wurde Teile welche hervorbringen, des denen es Individuen Fruchtstandes Capsella von Bursa-pastoris sehr ahnlich sind. Nach brieflichen Mitteilung von von und Fr. Zimmerman Landau 50 noch C. burg % zuerst mut. Bursa ergaben 50 % Heegeri. pastoris. sollen die April 1929 Spatere Im namliche Kulturversuche reine Capsella mit Bursa Samen pastoris versuche erzeugten Botanischen Garten Erfahrungen in gemacht nur Strassworden sein.” In te verzamelde Prof. Dr Wassenaar, Park de Kievit N 3, 45, 42 L. H. twee Siertsema exemplaren, 382 die door Henrard als mineerd. de tot iets lengte Shull aangeven ik breder zijn en werden Heegeri dat dan figuren de ook iets minder mening, plant Bursa Capsella op vrucht het als spits aan in Hegi de top, is, die in juist Heegeri kontrole albugo zou evenwel aangetaste) is de door van de tegenovergestelde Intussen geconstateerd. dat dan aantasting vormverandering een jammer van Tribulus nieuw behoort, mit gefiedert, und maszig oder z. plant jong zoo uitzaaien getrennt, innerhalb der ver- sprake geen Anhangsel. tungen, Deze vereint, meist meist so, oder selten meist 4, und regel- getrennt Kronblatter ebenfehlend. Scheibe vorhanden. Staubblatter doppelt so viel 2 wie Kronblatter, Staubfaden seitlichen oberstandig der p. 213 meist selten selten dreimalsoviel. an wordt in gegenstandig Blüten 5, dachig. dachig, familie Dit waartoe Blütenpfl. (1917) meist Staubbeutel mit ungeteilt, 170 land. „Blatter Fruchtknoten aufspringend. Zygophyllaceae d. Fam. d. Staubblatter ebensoviel Griffel ons Beck. orientalis var. Kelchblatter unterstandig oder fast selten L. Nebenblattern. zwitterig. Grunde am soviel, voor Best. beschreven: volgt paarig terrestris als de familie der even Thonner: Anl. mit (door en meen zijn. 11. als C. bij dat geslacht is, het dat buitengewoon zameld kan pastoris veroorzaken, moeten richting zieke een Eigenaardigerwijs zijn. zou het gedeter- hauwtjes in verhouding rijpe toch, dat de determinatie juist is. Dr Uittien is van is Capsella Hoewel de nog niet Spitze Arten. Tropische und soort worden in Hegi meist Langsspalten 2—12-facherig. gespalten. 28 Gat- gemaszigte warmere Gegenden.” Geslacht en 1. c. V, 1, p. 42 be- schreven: Tribulus L. Stengeln. Einjahrige Krauter mit meist niederliegenden Laubblatter gefiedert. Blüten auf blattwinkel- 383 Stielen standigen Kronblatter 5, 5 fast oder hinfallig. Griffel 5 pyramidenförmig Frucht vollkommen in 5 zerfallend. ohne Würzelchen, gerichteten terrestris „Tribulus L. liegend, mit astig, feinen, über 8-paarig den Stengel gefiedert; anliegenden, der steiflichen, beiderseits 2 bis 4 wie berandet, abfallend. mm und nieder- derberen Laubblatter kurz sehr gegenstandig, stumpf, bis 5- kurz Grunde am ge- schief, bedeckt, Haaren einzelligen gleich- gestielt, Blattspindel graugrün; Blattchen etwa 2,5 bis 3 Kelchblatter mm unterseits kahl, 5-facherig, Zwischenwande abstehendem 5, lang, weiss- dicht behaart, eiförmig, etwa 3 mm jedem Fache mit 3 bis 5 zwischen Griffel Narbe. Stiele, denselben sich dick, Zusammenschluss pyramidenförmiger aufrecht in bildend; durch Blüten behaart. behaarten Stielen, einzeln schmal-langlich-verkehrt Samenanlagen, lang, mit kopfiger, stumpfer, die lang, gelb, kahl. Staubblatter 10, schiefhangenden gertem, innen dünner, lang, cm zweiggabelungen. oberseits Kronblatter Fruchtknoten spater nach mit anliegenden langen, mm schmal-langlich-lanzettlich, lang. Pflanze 10 bis 60 unterseits in den Blattachseln oder 5 mit Stengel behaart. Nebenblatter dreieckig, zugespitzt, klein, hautig einsamige Kammern bedeckt. langlich, blaulichgrün, auf kurzen, bis mit Narbe. strahliger Samen zerstreut, Blattchen eiförmig oder oberseits 4 spater walzlich, Nahrgewebe.” ± Haaren abstehenden massig sehr epitropen, denselben sich Einjahrige spindelförmiger Wurzel. Stengel wie mit und dreiseitige, geschlossene, nussartige, Teilfrüchtchen geteilte mit mit 5-facherig ana- kantiger, und pfriemlich, sehr kurz Auswüchsen besetzte, innen in 2 bis 5 stielt, Kelch- warzige und dornige bis flügelige oder mit gezahnten aussen etwas 10, Fruchtknoten zwischen bildend; Querscheidewande grosser Wickeln. hangenden, umgewendeten, Saraenanlagen, extrorsen in Staubblatter Staubbeuteln. herzförmigen 3 bis einzeln etwa der 5 Frucht kahl auf oder 0,8 mm Lappen verlan- behaart. 384 in 5 rundlich, endigenden oft De 2,5 bis eiförmig, gerade. V bis — und de Orientalis var. in „Pflanze der Beck. Regel ± Gebietes, 12. in in = behulp G. Grunde men tot de die langs meist R. et dünn F. und Domen keilförmig. und soort de 1 unter und Frucht abstehend. Kronblatter mit LÉv. Met IV, 3, p. 1672 kenmerken: lang. durch Blattstiele Krone c. volgende cm aber eu-Sibiricum ssp. G. Lavergneanum = door Ungarn, Mittelmeerlandern. L. Sibiricum meist „Stengel nicht 1929 lang wie die Breite der so westlichen variabile Mnch. „Kronblatter rfc Stengel de determinatietabel in Heg: 1. van förmig, am Juli werden behoren longispinosus var. = grün. Niederösterreich den Geranium Gams. komt Z.B. auch Keimling kahl. Vorherrschende Form des östlichen meist so vereinzelt gevonden lang, dünn, fast doppelt Teilfrüchte, zerfallend. hellbraun. Reichgelt en Wychen zierlich. Kronblatter langlich, der Frucht Grunde am Teilfrüchte lang, mm die door Kern planten kantigen, besetzte 3 mit in Borsten IX.” het Nieuwe Kanaal bij tot dornigen, Auswüchsen zackigen Samen auf der Rückenseite 3-seitige, Warzen Kelch becher- gestützt, lose zuletzt umschliessend, kurzen, meist ± behaarten Nageln. Laubblatter „Alle breiten, bis zu 2 /3 bis fast deutlich zum gestielt, mit 3 bis Grund in rt 7 bis 9 cm grob gezahnte Lappen geteilt. Kelchblatter fiederspaltige 3 stets deutlich begrannt. „Stengel schlaff, nur 3 bis 5 ± sich sehr rautenförmige, Lappen geteilt. Kronblatter stark verlangernd. behaart. Samen grob rosa Blattspreiten gekerbte bis oder blauviolett. in gezahnte Früchte glatt. „Stengel mit sparlichen, ± rückwarts gerichteten Haaren, wie die einblütig. ganzen Sprosse Fruchtklappen drüsenlos. Blütenstande glatt. Mehrjahrig.” meist 385 De mit schwach blatter behaarte früh Grund absterbend. c. 1694: p. 1 Stengel verzwelgt, mehrere Wurzel. 3 i oder „Mehrjahriges oder treibender niederliegend rückwarts bis (bis 6 drüsenlos, aufsteigend, mit 8 beiderseits 4 geteilt. 8 lang, mm stande die Stengel, stens 1 wie die cm ganz herabgeschlagenem Kelchblatter ausgebreitet bis wenig ringsum breitert. ± Frucht der mit braun, IX). Sibirien; Kultur Westen starker In im behaart; sehr fein der dreinervig, (höchTrag- ± behaart, bis 7 mit zur mm 1 bis Blütekürzer ausgerandet, meist am Griffelrest Fruchtklappen Grund 1% bis 3 Hecken Mitteleuropa bis ablösend. körnig-langsgestreift. in nur Frucht- Kronblatter Staubfaden Auengehölzen, östlichen 2 nur lanzettliche den Grannen sich verwildert und begriffen. Kelch, dem kurzen mit Blüten- behaart als Blüten ± 5 zurückgebogen. der gegen lang zugespitzt, langer, den Nerven ± hellrosa. angedrückt glatt, braun, (VI bis und ± als langer gewimpert, lang, glatt, fast bis ver- Umriss, bis Zipfel wahrend Blütenstiel. an oft fehlender Achse und meist eiförmig-elliptisch, langer Granne, zeit lang, cm langem, aufgerichtetem, reife mm ±1% 7 gewimpert. Laubblatter, mit höchstens lang. 2 meist trockenhautig, tragender, oft 3 ± gezahnte / 5 bis */ geteilter, behaarter, den obersten Blütenstanden 4) an blatter von scharf zu deltoidischem Nebenblatter lanzettlich, solang ± fünfeckiger, angedrückt Lappen ziemlich ± breker, locker Spreke; spitze, die Mitte bis cm langem cm (die Rosettenblatter in 5 bis 7) Lappen 3 6 bis in 3 bis dünner, vom völlig verkahlend. 1 ± ± in 3 bis oft unterwarts Stiel und kahlender 10) dm oft zerstreuten, abstehenden von gegenstandig, Stengelblatter 5 nur Rosetten- gerichteten Wollhaaren schwach rauh, wie die Pflanze ganze 1. astiger, Stengel gabelig an dan dünner, langer, schlaff, lang, bis luidt beschrijving Kraut usw. ver- 2 4 cm mm Samen VII, VIII in Russland anscheinend standigem Vordringen aus nach 386 Russland Allgemeine Verbreitung: bis Sibirien Litauen, vom bis südlich Mandschurei, und Korea. china, Japan Ural bis Im östlichen und Mongolei zur Kaschmir, Kaukasus vom Westtibet, Mittel- Nordamerika vielfach adventiv.” Van de ziemlich kraftig, unterseits eiförmig, rückwarts von kaum von zur Blattabschnitte ziemlich Kelchblatter Blüte- schwach mit karminrot. het dan: „Stengel rhombisch-verkehrt- dicht behaart. und dunkien den an Fruchtklappen nur Rücken be- ausgebreitet, deutlich Staubbeutel am den Blüten deutlich flach Kronblatter Streifen. Blütenstiele unter Nerven Fruchtzeit zurückgebogen. gerandet, heet abstehenden Haaren rauh, verdickt. haart, Gams rückwarts abstehenden Haaren schwach trübgrün. meist rauh, eu-Sibiricum ssp. mit aus- Narbe rosa. langeren Haaren.” Ik verzamelde geheel 24 op No. 13. beschrijving zoodat ook 5, niet Botrys E. tot floral nur schnabel in 5, postfloral 3 bis 6 wordt fruit Montp. long de 4—5 Une variété encore cette p. is plus voisine maigre, dernière de 351, onderscheiden est forme montanum la „wenn lang mm E. zij als sur van plus 1 les - 1719 komt der Frucht- Hiermede Thellung in Erodium Botrys bec grêle; pédoncules montanum pédoncule croit p. und door var. „Plante f. 2. c. = Brumh. die Kelchblatter brachycarpum. seulement, cm et f. behandeling waar door: h 9 s. Thell. (Godr.) Godr. nur van is. opmerking: lang cm dat voldoet Mandsjoerijse met de tabel in Hegi 1. de met soort, terrein zelfde aanvoer brachycarpum overeenstemming Fl. Adv. het op direkte volgens Botrys nur hier sierlike eu-Sibiricum s.sp. Deventer te brachycarpum var. Determinerende men van onwaarschijnlik Erodium dezer exemplaar een 1931 Aug. boekweit E. de aan du 2—3-flores. Brumh.: rarement montagnes 2 de plante - flore; 1’Am. 387 (Californie, Chili).” De onder de opgenomen de et geef ik hier plant plus ou moins Tiges ment. cordées, elliptiques, crénelés, dents a pinnatifides lancéolées aiguës ou radicales les la teintées hérissées lobes a divisions opposées, étroitement Stipules que le k grandes, de 1 aiguës ciliées. Fleurs 3-nervés, millimètre. égaux, oblongs, nettement subulés lancéolés, de petits au blancs poils 2—3 dessous d’elles; arêtes du bec Cotylédons oblongs, 10 October vond een de tours brachycarpum soort werd het 1930 in de groot aantal und eerst Ooy exemplaren de op 24 Nijmegen en Chili. eingeschleppt in door Kern bij uit afkomstig Belgien.” kiemplanten terrein als au- spire. Graines cordés.” Frankreich het zelfde 6—7 a sommet concentriques in Kalifornien und vielfach vruchtdragende op E. bis West-Europa land nieuwe is plis des déjetés orbiculaires avec du Valves sommet. profondes, „Eingebürgert filets a glabres, les stériles trés petits, linéaires, couvert es Hegi Pétales Etamines glabres supérieurement; dépressions du Volgens que ovales, faiblement émarginés. non plus longs pourpre, de pointe Hegi) calice, tous fertiles 1—3 fois Bractéoles deux cótés, lisses. ou arrondis, obtusiuscules. ou obtus, oblongs, mucronés, ordinairement les aiguës réfléchis. (blau-violett, longs fruit inférieure- caulinaires b feuille; pedicelles fructifères Sépales purpurins aigus, feuilles obtuses; Rouy annuelle, oblongues rosette, en 663 omtrent Botrys in Feuilles incisées-pinnatifides, sublinéaires, que glauduleux, plus ascendantes. ou scarieuses-blanchatres grandes. waarvan 116; „Plante p. p. het land acuminées. Pédoncules 1 —6-flores, ordinairement plus longs calice, (1897) c. oriëntering E. van bipinnatipartites, ou ou vormen pubescente-glanduleuse couchées les en Ter nadere diagnose IV hispide, glabrescentes, ou de de Fr. Foucaud Fl. le soorten herkomst onbekend is. van brachycarpum wordt 1. var. Deze en voor ons Reichgelt gevonden. enkele bloeiende Aug. voorgaande, 1931 te Ik en Deventer terwijl zij in zeer 388 materiaal rijk Mies Lavatcra crctica Kern die ik en wij exemplaar toch maar wij Lavatera een met literatuur en dat overtuiging authentieke ramis erecto, p. axillaribus. foliis (7 —S. X.) II. Sp. S. XII. Malva cretica Tournef. cor. angulosis. — ,, H. 8. n. Moris. hist. 2. p. fl. inferne data, centes.” p. fleurs comme ups.” 113: pétales partout. Cal. I. Sp. sed de 3—20 ou la que plante; pièces calice egalant semblables k médit., k 2 ceux plus fois du Oriënt.” f. 5. le Malvae Cor. d. de L.; hispides, ovoïdes, obtuses, acuminés; carpelles O Alg. Malva; Sylvestris moins Sylvestris rotun- purpuras- port M. calice; rami humana; brusquement M. — II.) (Sp. Trabut. Fl. ou 7., umbellato. inferiora du calicule lobes n. hederae instar II.] „Facies Fol. uni- (S. XIII.) 7. a de 7.,.... n. S. X. ad alas celles du blanchatres I. foliis décim., de Lin- Bot. confertis 41. villosi. et tot Sp. I.: L. caule Sp. t. dat plaats eerste altitudo undique plus petites échancrés Rég. 580; Bij Battandier „Plante vertes toute ” accrescentes; arrondi n. angulata. violettes feuilles peu H. S. I. 5. s. diffusi, procumbentes. longi, super, 1888, Fl. parvo 521. wij Codex t. uit, verschillende acutis. hirsuta, Habitat in Creta. O. [H. ups., (rotundif.) de 3. hort. Jacq. annua de pedunc. n. superioribus — M. — in Bij vergelijken kwamen L. cretica 202. altissima, annua ik diffusis, p. bijkelk Van ont- ontwikkelde veel na Richter „5067. ups. lobatis: 2. en was. noem volgens 673: fors hielden. sterk eenbladige cretica inferioribus floris de plant, een buitengewoon echter en 1930 verzamelden meelfabriek herbarium-materiaal diagnose (1840) naeanus te doen hadden, soort Kruseman nicaeensis All, duidelik te het L. dezer beschrijvingen Malva G. Borne. Sept. een een wees drielobbige, 1 Op voor van beschouwing nadere L. door 1931 Wormerveer bij te oorspronkelik wikkeld van werd begin September Jansen 14. verzameld G a dos C.C.C., 389 Ook de Willk. et Comp. Fl. Grae. I, kloppen en ’s de naam bloemig de goed en juistheid het feit, dat het conique Med., ou tronqué staan het bij nu onze het voor de met leidse een materiaal haast verkeerde groep 15. Scdum van planten Dijk als Anthemis te Aerdenhout tinctoria te rasenbildend, oder am aufrecht, 15 mm bis 8 mit lang, cm verzwelgt, ganz kahl. 1 mm werd 21 andere met C. Juni van cretica ohne aus 1931 is c. A. Pursh., Br. enz. IV. 2. p. 528: Kriechtriebe, Stengel aufsteigendem fleischig, door verwilderde sier- pulchella tomentosa Laubblatter dick, L. worden. L. hoch overeen- deel een behoort onder en einfachem Wurzelstock, Grunde fast 15 voor. determinatie is óf verzameld. De beschrijving luidt bij Hegi, 1. „Zweijahrig, des straalsgewijze altans gekomen mem- duidelik onze met en o.m. celui a bij het voortreffelijk Coronaria L., F. de crêtes égal zeer Dougl., elegans paragraaf: et „....Carpophore kraakbenige, planten terecht Hispanicum R. muni ondenkbaar is gerangschikt Clarkia heet: dilemma óf wat is Linnaeus, groep, nombre en beschrijvingen Axolopha D. C. W. verticales de twijfelen peine saillant,” terwijl a le sommet, sur slotte toch nog foutief, komen petit, kamvormige, Deze dus diagnose met aan lang na bij groot- een identiek doen werken Axolopha D. C. latérales komen vleugels de conique, sectie carpelles.” ten heeft geciteerde waarvan de braneuses in de is evenwel ons determinatie al „Carpophore van Wij in Wat laatste uit onder liggen typen, gebracht wordt onder de sectie, cretica Anthema luidt: Dit overeen materiaal hier betreft, 42. p. c. Halacsy: en de het verschillende twee planten. onze van Wat planten. kleinbloemig. een III, p. 581 Hisp. Leiden te cretica L. Foucaud 1. et 266, komen hiermede vrijwel onze op Wormerveerse L. p. Herbarium Rijks bij Rouy beschrijvingen Lange: Prod. Fl. nicht einfach Grunde wechselstandig, 8 bis lineal, halbstielrund, 390 spitz, 9 etwa bereift. blaugrün mm Wickeln astigen 5 zugespitzt, als der Kelch, lang Staubblatter meist mit blatter, erreichend, bis 7 weiss 12, 6, 7 bis 9) ungefahr % kürzer Antheren. als die Balgfrüchte meist 6, beim Typus kahl, 3 in spitzen den VIL.... 16. Rev. und A. obovate or komt dan tot der naam yellow, entire; fls. Terwijl 1. the last sterns the ascending, loose, 1 —2° leafy; et luidt: verwilderde 17. door slightly sierplant cauline and Dijk glabrous, entire, oblanceolate; narrowly sessile glabrous, Canada to and in met Aug. or on in Q 2, 25, short the mountains nauweliks 1931 a the Saskatche- te 1 cm grote Aerdenhout gevonden. Oenothera odorata Renesse capsule winged.” „Closely resembling Jacq. Tijdens de exc. Ned. Bot. Ver. op Schouwen verzamelden wij 29 bij nar- Cray). Biennial, puberulent; New-Jersey van the volgende ken- bud.” „Leaves loosely spiked, small; Georgia.” Dit elegante plantje werd § door de pedicelled, New-England to in strongly winged.” high; leaves mostly the Oenothera 1. Euoenothera quadrangular, in the diagnose capsule and southward bloemen als de spatulate, From pedicel. wan, 583 p. shortly or tot less or soort erect (Oc. spachiana Torr. radical spike to c. lang. Urgestein.” Gen. p. 575 more rowly oblanceolate, sessile the pedicelled, merken: „Flowers glabrous, mm. bis lang, perennial, caulescent; capsules to angles de of (1873) often clavate, valves ribbed and the Men Samen 0,5 kalkreichem Spec. A. and Sc. wel de groep 3 „Annual en mm pumila L. behoort volgens S. Watson N. trop. Am. Ac. verschmalert. Kalk Ocnothera extra Proc. Griffel Auf Kron- weiss Stempel rötlich. VI. mal 4 rötlichem Rückenstreifen. ungefahr purpurroten zahlig, Kelchblatter (seltener lang, mm mit 6 6 reichblütigen, zu gestielt. Kronblatter meist lanzettlich, meist zwitterig, kurz vereinigt, eiförmig, sehr kurz. so Blüten im Durchmesser 44 aan de van Aug. binnenrand de 1929 van de 391 duinen last 1931 uit C. zaad engels van been preparing paper de plant in It glaucous leaves. Plantas is It luteis dein alleen in Ait. hort. Folia oc . ic. 3. t. Flores more or less Philippi. A. ik beschrijving: de 2. longitudine corol- obcordatis, petalis (stigmatibus integris fructibusque) D. C. van v. daar dan 342. p. magnitudine (Ser. mss.) purpurascentibus, Prod. het tussen vervolgd p. Onagra Oe. foliis III, p. haakjes 48, ge- wordt: 142. Oe. undulata undulata Mnch. (v. s.) longiflorae glaucis, genitalibus pedunculis erectis. Jacq. 456. p. virescens calyce schreef en for identification Bij R. genitalibus fructibus van terwijl ed. glaucescens rar. vriendelik cylindraceis, villosis.” Deze diagnose overgenomen inplaats Kew. calycibusque species and Chilean zo undulate, Patagonia. Poir. dict. suppl. 4, rigida. me vind (1893) fructibus elongatis, voorkomt, „O? was and Jacq. of the subgenus Rai- unguiculatis; purpureis; woordelik sent by its undulato-crispis; crassiusculis, plaatste American caule ramoso, suffruticoso; foliis lanceolatis, dorso sepalis tot many types determineren te you for studying native of Chili.” Chelenas nuevas subdentatis, waar South odorata, is be- mij wenden (Oenothera) Europe Sipkes characterized „Oe. pubescens, lae; Oe. opinion my mannia. is van bleek plant vriendelike kon ik (Johnston in litt.) Prof. Munz van van Chileense een De de wat zomer toegezonden, chiefly interested in the Argentine now „The Oenothera which mij: Door genus in the on als was. heel Claremont in Californië: „Who the now de plant een Johnston te on is in opgegeven genoemde. M. Munz who a species.” tak I. working and and just A. en ik nog onbenoemd eerst Dr. Dr. Ph. years, is de met middeling Prof. gekweekt determintie kreeg Overveen te die misschien identiek een Sipkes de waarvan Toevallig gegeven. van soort, has Oenothera, een heeft (Ser. germineque mss.) foliis saepe viridebus, nervis rubescentibus, foliorum genitalibus inch- 392 Edw. bot. natis flor. exot. 18. De 1. 183, t. Dolden Th.) — exemplaar aantal 1931 19. var. semina nulata; Grunde meist an rothgelb astig, langen cm gross, Die lang und bis Kelch weiss, fast im 1. heet Aug. 24 van 1 de kahl. oder p. sudöstlichen het: soort de = Comp. door de 226 mit mucro- cm van luidt: dm hoch meist rauhhaarig, 5—7 kurz gestielten langlich-verkehrt-eiförmig, am L. Fl. eigen- beschrijving 0,5 —2 bis breiten, kurz stachelspitzigen, Rande kurz und lang breit Frucht zottig behaarten mit stark linealischen, Blüthen angeordnet, seidig-zottig. Rasse Agard. obovato-oblonga, 2. Bois. micranthus superius calycis profunde nur quirlartig lang nierenförmig, Abart nur jong groot een het Pothoofd abstehend-braunlich Grunde oben abwechselnd, c. vrij en Halacsy bleibenden Hochblattern, rauhhaarigen Nagel de Terwijl meist Blüthenstand mittelgross. vel VI. c. dunkelgrünen, namentlich Blattchen. E. überlaufen. Blatter keilförmigem über 3 1. var. men tot obovata G. u. L. laevia. Labium aufrecht, Stengel „O aan Hegi, einzelnen mannlichen nog Gussoneanus Bij lenticulana.” A. bij soort Bois. Foliola bipartitum. L. = (1901) komt schappen: „Semina am an (an klein, normale weinig hirsutus Guss. nanus Grae. I, p. 340 aus Früchte Een stortterrein een c.f. micranthus hirsutus vom luidt bij vorm graanhandel. een Lupinus L. de stachellose ausgebildet". Deventer op van Hook. F. Zimmerman. hetcrocarpus langgesteelde, ongestekelde vruchten vond ik te afval L. f. betrekkelik met 2403. „Neben normalen Früchten lang-gestielte Blüten? t, mag. deze zonderlinge van 1515: V. 2. p. bot, opt.” carota Daucus beschrijving c. 147 Sims t. reg. unterwarts kurz gestielt, Blumenblatter behaart. Samen blau, sehr rauh. micranthus mit Mittelmeergebiete.” kleinen Bij de Blüthen, Halacsy 393 micranthus. „L. densiore, racemo Juli 1930 zamelde, lijkt mij verschillende met deze tot plant, hoewel bovenstaande aan De meelfabriek behoren, te vorm een parum semini- spermis, maioribus.” duplo hirsutus) calyce ver- zij in beschrijving voorbehoud. Trifolium de tot durch oder einen sehr selten behaart” wel oder sitzend. Kelch mehr behaarten Ring geschlossen. Frucht verengt bez. Pflanze Kelch- mehr stets oder 1-, weniger oder weniger 10- oder 20 etwas und fruchtbar. oder scheinbar endständig, Blüthen ährenförmig. nervig. Frucht Kelch ein- vom hervorragend, sehr 1- selten daarvan de ondersectie: Stenostoma Gib. oder lippigen et Belli: völlig Grunde höckerig, Angustifolia Gib. linealisch-lanzettlich. Einjahrige Wulst ringförmigen nicht et en geschlossen. de groep: linealisch „Blattchen Blüthenköpfe en einen Haare der ganzen Pflanze gezahnelt,” Belli: Krauter,” durch „Kelchschlund Blumenblatter schnell abfallend. drisch. Hochblatter. „Alle Blüten gleichartig selten geschlossen, angustifolium Loiseleurii Rouy, mitunter wulstigen, blattachselständig kugelig T. de sectie: tot Lojac. Blüthenköpfe 2-samig,” einen 2-samig. Eulagopus T. = = ohne „Blüthen Haarkranz en Lois. Belli. et onderfamilie: Bernh. Lagopus schlund purpureum Gib. purpureum subsp. behoort am 1—3 Wormerveer bij te opzichten veel zeer 20. 2 minoribus matig beantwoordt. Ik geef de determinatie dan ook maar L. fere rufo-marmoratis, die ik 5 (L. praecedente a dimidio leguminibus brevioribus longioribus, bus Differt floribus ahrenförmig slotte ten tot bis bis cylin- de verzamel- soort: Trifolium p. 580 bij hoofdsoort Neder!. Kruidk. angustifolium de L. beschrijving verwezen Archief 1932. Daar van wordt, in de laat A. soort ik u. G. naar deze 1. c. die VI. van 2. de voorafgaan: 26 394 meist Stengel „O aufrecht starr bis niederliegend hoch. Untere Blattchen grün, die der scheidig, krautig, fast oberste verbunden. Stiele Blatt mit herausgehoben, kegelförmig mit 8 zuletzt röhrenförmig-glockiger, gewimperten, förmig etwas pura, fast zahnig. so T. chen lang der 2 fast dick, Kelch pfriemenförmigen mit Spitze starrer zuletzt denen von der bis hautig, bis ver- stern- untere fast Fahne pur- ausge- dadurch Same zugespitzt. blank. Lois. unteren das oder cm abstehend. Kelchzahne. eiförmig, hauptsachlich der die über behaartem Ausrandung mit einem Zahnchen, Früchte purpureum ihr als lang- unteren walzen- Blumenblatter hellrosa, hellbraun, eiförmig, von ist. den den oberen bis vorgestreckten, Zahnen, ausgebreiteten langer randet, oft in 3 aufrecht anfangs Grunde einzeln und Röhre und zottiger fast schenen, ge- langen, steifen, auf Höckern sitzenden Haaren borstlichen, anliegend anliegend an an wagerecht von gestielt. stumpflich, anliegend lang cm bis lang, steifem dm 4 breit, hell- mm am ahrenförmig, etwa Blüthen dicht. spitz, bis über lanzettlich-pfriemen- Blüthenköpfe kurzem, 4 ganzrandig, dem Blattstiel oft behaart, kurz beiderseits Mitte oder auch weiter, zur Spitze zur mit meist schmal-linealisch- stumpf zugespitzt, lang behaart, verlangert, bis bis Nebenblatter oberwarts förmig, bis obere lang und oder fast ganzrandig wimpert. oft cm 1 meist lang, Blattchen schlank davon borstig zerstreut meist unteren oberen behaart, etwa 3—5 etwa einer 3, zu vorhandenen seitlichen schmal-linealisch der die bis unverzweigt, Blatter meist lanzettlich, die aufsteigend, meist stielrund, einzeln und O Der durch Blatter Leitart Folgendes meist ziemlich ahnlich, verschieden: Blatt- breiter. Blüthenköpfe kürzer, verlangert-eiförmig bis fast zapfenförmig, wenigstens anfangs oder oberwarts stark verschmalert, weniger langlich-eiförmig. zuletzt Blüthen sich meist mehr unregelmassig 395 die öffnend, die wenn oberen sehr meist als meist bereits starker ungleich lang so obersten unteren der und die lang, Deze untere. p. burg, Berlijn Solothurn, genomen, en werd van der firma de 21. der „Neben kürzeren Reichgelt 8 Juni die volstrekt vaak 11—18 mm geworden n. te diagnose 572: 4, „L. H. Sp. Amm. waar- door in de van foliolosa G. u. 1. ein c. de zaak p. De Bréb. 1022 luidt: linealisch-lanzett- exemplaar werd door Kern Ooy bij Nijmegen aan dan normale, integendeel één, herhaaldelik ook soms breed mm een op verschillende ranken, blaadjes, lijnlancetvormige een Genève, is normaal zijn, een die waardoor het lathyrusblad met rank Aug. 1931 pag. 378. is. Deventer culis. afval 3. Ham- gevonden Leonurus Sibiricus L. verzamelde ik 24 22. p. lang f. A. zijn 1 —2 en volkomen geheel te kleiner IV. c. buitenplaats waar vertoont tegenoverstaande paar De niet 1. was. prachtig krachtiger ontwikkeld, Hegi, adventief een op 1930 in de stortplaats gevonden. Het halb Kelch dem aus eerst Wickelranke liches Blattchen.” Een en het L. in vorm über verdickt. in Zwitserland bij gestort aphaca deze kaum Ludwigshafen, Onsernone 1931, Juli die Kelchzahne wenig weit volgens land ons Gruyter van meist in de Elzas, bij Val wenigstens zugespitzt.” die ’s-Hertogenbosch, Lathyrus diagnose nicht soort, in in Giersbergen van omgeving oberen Helgoland, op Zürich Knospenzustande, sind, behaart. langer purpurn, Frucht Zuideuropese 1281 in Duitsland, im Kelchschlund Blumenblatter gross, hervorragend. noch verblüht samen van foliis ups. p. Linnaeüs 170—1 t. 12 5, luidt en 13, zie volgens Richter 1. c. tripartitis multifidisl inearibus obtusius- II, S XII. ruth. 48. met No. 8. n. n. 5. 1. It. Ballote scan. p. 232. inodora, Sp. foliis Habitat in Sibiria, China I. S X. coronopi. (?.... Cal. 396 5-striatus, 5-dentatus, separari nequeat. Caulis ut genere 4 angularis. lacinias, Folia ik slender. stem H. cleft deeply and linear incised lanceolate, or dense, numerous, long, glabrous teeth slightly purple its or tube vania de de waste versicolor verwante volgende Corolle gros a épis Graines axillary; and shorter the or branches 3-parted into acute acuminate or lobes or ovate lanceolate or upper cultivated Naturalised campanulate, wordt geslachten, manier palais palais serrés, striées; L. Rh. = bij corolla tube; 4"—6" long, anther-sacs arcted; lip soil, Southern Pennsyl- All. eastern = Rh. = Batt. 4 Bartsia versicolor maximus die alle Asia.” Trixago rhinantina Lasiopera = Trixago the without, from (L.) Stev. Pers. et Willd. Trab. 1. delige kelk Lk. et Desf. Het c. = ge- p. 630 hebben, onderscheiden: plan, non convexe 9 plissé ou bigibbeux; fleurs en 10 quadrangulaires petites fleurs en grappes unilatérales............................ Graines munies clusters entire; calyx than puberulent the Trixago Stev. Trixago Corolle & all densely Rhinanthus = slacht 9. Fl. minutely puberulent, its bristle-shaped Trixago apula Bartsia 8. In toothed within, Bellardia = Hffg. op 111. puberulent high, the slightly usually or and Deleware. 21. van deeply cuneate, segments, spreading, red, naked divergent. L. less or uitvoeriger Brown. „Biennial, in Involucra acute; lower leaves sometimes 6’ wide, the uppermost linear, 3" more and 2° —6° long-petioled, Leaves lanceolate, or Een ups.” Britton branched, stout subdivisis obtusiusculas. States and Canada III, p. 93: glabrate, Cardiacae, glaber, rufescens, lobis partita: acuta bij omnia et erectus, leaves, aciformia, vond beschrijving 3 glabra, lineares, ubique verticillorum N. corolla facies, de cótes ailées sur le dos grêles, Odontites Bartsia 397 Calice 10. enflé-campanulé; munies cótes de Calice palais bigibbeux; fines longitudinales tubuleux; palais convexe; graines Trixago ...... graines peine ä strides De beschrijving renflé lèvre cótes aiguë; fines, épais, épi en terminal, apula Stev. WiLLK. bij bigibbeux, obtuse velue-visqueuse, quadrangulaire, dense, et de onder soort Lang. 1. II, c. ad aequilongis, v. tubo breviore, pubescente, villosa, capsula a. lutea.... costatis quoque ins. terranea, De beide 1931 Juli Bosch beide Hegx, van tot 1. c. in inter flores obtusis, inferiori sup. barbatis; costas calyce stylo hispido; seminibus ovalibus, transverse striolatis. purpureo variegata. lutea albo et locis irrigatis Gallia occid. ex humidis, Lusitania, montium Europa etc. medi- Canar.” exemplaren, het op deze de et corolla arenosis pratis, Hab. 1., densiflora, infer, ovalibus, corollae subaequilonga; corolla ß. versicolor.... In antheris calyci aurantio-fulvus, glutinosa, brevioribus; dentibus labio brevioribus, brevi, acuminatis, super, diviso, quartam partem corollae spica bracteis subcylindrica, superantibus vix subpinnatifidis; v. p. de 613 %—1 simplici erecto, tige oppositis, sessilibus, lineari-lanceolatis, saepius serratis fructifera caule nigricans; foliato; foliis de k volgt beschreven wordt: „Pubescenti-scabra, siccatione a capsule munies graines terwijl pubescent-glanduleux," T. naam 653: „Calice p. le casque; que bifides; Plante c. palais a plus longue longitudinales. fleurs corolle placentas gros luidt 1. geslacht courtes; inférieure trilobée simple; 24 het van divisions a ovoïde, als Eufragia 1. versicolor p. 6 adventief waargenomen. ook Giersbergen van genoemde mediterrane var. VI. die reeds soort W. bij et stortterrein verzamelden, L. De Solothurn soort in is en bij ik den behoren volgens Zwitserland 398 L. Pentagonia prachtige terrein meerdere in 3—4 van brede cm 66. Tournef. thracicum. de 112. II c. glabriuscula, foliatis, centrali vel spathulatis, lanceolatis vel axillaribus; et aan de beschrijving acuminatis. fl. caule cliff. H. thracica. amplissimo, Thracia. O.” Bij In longa. obsolete obovatis simpli- undulato- vel oblongo- sessilibus, oblongo- solitariis sessilibus, calycis violacea, apice ramosa; caulibus adscendentibus, tubo 2—3 capsula mm verzameld 180: „C. c. in ceteris floribus corolla majuscula ampla 15—18 1. foliis orbiculatis, plerumque superante; kennen collo a ramosis; petiolatis, binis, terminalibus patulis; vel lateralibus versus saepe 1931 te Veneris, Habitat simplex lanceolatisve; sub anthesi weinig linearibus 742. inferioribus crenatis in duidelike Richter Deze Giersbergen van pentagonia, fl. amplissimo, erecto, apicem L’Her. 273 heet het duideliker: „Pubescentip. hirta vel cibus direct Speculum hist. Raj. Halacsy 1. De fol. C. etc..... inst. is Campanula = pentagonius voorgaande Zij volgens ramosissimo, 14 n. de bloemen. Linnaeus luidt subdiviso p. als C. werd door soort exemplaren. D. (L.) Prismatocarpus = grootbloemige hetzelfde op Pentagonia Specularia 22. raro laciniis lanceolatis, plo brevioribus, demum calycis lacinias aequante constricta. non — cultis, inter segetes. Corolla — Mart. Maio. O.” 23. Dr. Plantage K. waar schijnlik, Reichgelt, en de Mich. was. (1901, mij (Juli 1902), te niet Un. dat uit onwaar- 1916 bij September) op „Waterstaat” de zelfde schijnt door verzameld, graszaad, Terheyden en 1930 Juli Andijk met nieuwe kanaal, worden. 10 Het lijkt 1926 graszaad gebruik Bussum bij aangevoerd vondsten: het werd proefpolder Hatert langs verklaard kunnen amerikaans is afkomstig dat ook de nieuwe sluis bij de vermoedelik Noord-Amerika en in Zijlstra zij aristata Kern wijze vaker van maken. Omtrent de vondsten Amsterdam, Hoensbroek en 399 Okkenbroek—Lettele zijn Ambrosia Kern Jansen, maritima ik op en Veghel verzamelden, hoewel het fol. sub. vorm H. natifida, densi: 138. flor. II.” foliis masculis De solitariis in flavis. 25. spicis de, Bidens B. = ook in kompleet. ons het Aug. strooschubben, p. 935: 4.... multif. Habitat Folia O 1. c. bipin- spica, nee ut insidet. luidt: 246 p. in Racemi longo pedunculo ad maritimis. 4—5 Jul. Sept. Michal. L. verwante B. en B. Evenals de voorlaatste de van die radiatus door Kern brug B. langer over de tripartitus zijn dan B. platycephalus deze soort amerikaanse, Wieg. ontdekt floribus O.” Met soorten: involucro echinato; = ingeburgerde dense ramorum masculis; superne rectis dentatas obtusiuscule apicem Thuill, zich c. n. pilosi. confertis, oblongas, femineis, duitsland eerst I. 35. Caules Halacsy van lacinias 1930 bij onderscheidt subsessilibus met doen te 4. A. fol. arenosis. fastigiatus melanocarpus land lugd, radiatus tripartitus L. soort, we b. 85. A. maritima pempt. pubescentia. cornubus Bidens Oersted. Dod. capitulis In arenosis dat te caule stricto, divaricatim ramoso, folioso; basi femineo deze tot Sp. n. Joh. meelfabriek lijkt, pilosis. 1. Roy. (A. artemisifolia) petiolatis, spicatis; n. beschrijving bipinnati-partitis; viridi, 663) p. die plant, een artemisiaefolia maritimis Cappadociae, „Villoso-canescens; 30 bij Linnaeus luidt: Richter 1. Ambrosia mollissima, praecedenti, Sp. bij van cliff. p. 443. pin. Hetruriae, B. Een onmogelik A. van multifidis, spicis tripartitis. nu L.? 1930 (S. Sp. II.) sessilibus. S. X—XIII Bauh. in niet nog hebben. De diagnose „A. Aug. 8 behoort vermoedelik ook mij afwijkende een 1927, bekend. geen gegevens mij 24. Schoolflora (Heukels: en connatus Thuill. is ook o.a. te door vrucht ons radiatus Reichgelt Maas de Mühlb., voor B. zijn met en wel Grave. Zij de met smalle naald 400 De inbegrepen. bij 1. Hegi, c. 15 bis 60 (80) Wurzel selten grün, heil 2-paarig aufrecht, fast fast ohne stets inneren oval, stark breit Strahlblüten. braungelb, die verlangert. als schmal-lineal, Spreuschuppen und etwa 10 bis das das 20 breit, zweireihig; 12 so die laubblattartig, einzelne braunlich zahlreich, Früchte mit den Grannen. Früchte kahl, Blatt meist mm Köpfchen, oder grob Zahnen; einzeln, Köpfe fast gestielt, gekrümmten hoch, aussern Blüten sehr gelblich- lanzettlichen, Hüllschuppen langer grün, als oder dunkelgefarbt. 3-schnittig fiederschnittig. so bis gegenstandig, bis einwarts nochmals doppelt lineal-langlich, oft oft (4) einfach meist kahl, schmutzigrot ei-rhombischen Mittelzipfel dadurch luidt soort einjahrig, aufrecht, steif, aufrecht), Abschnitten mit gezahnten gelbgrün, gelblichgrün, mit 3-schnittig de van Tracht ahnlich B. tripartitus, Stengel hellrötlich, Laubblatter der in der hoch, ziemlich beschrijving „Pflanze 518: p. cm spindelförmig. (Aeste astig volledige lang deutlich gelb. wie die zusammen- gedrückt nach dem Grunde wenig verschmalert, braungrün, mit 2 bis 4 Grannen (2 davon flachen Ufern, von schlammigen Stellen, besonders abgelassenen reich zerstreut (öfters wohl langer) VII bis X. An Graben, Teichen. und oft unbestandig, Fehlt übersehen!). Vielleicht auch amerikanischen Celakowsky in Jahrgangen volle 14 trifft und man Ententeich bei aus. die der Keimung vor Rchb. setacca non L. = Schweiz radiatus um in Oester- meist Ursprunges.... nur dann gesellig ganzlich. Wie bereits in gewissen jahrelang aus- Insterburg blieb die Pflanze Frucht allem in es der hohe Wasser verhindert. - Deshalb rechtzeitig abgelassenen Teichen.” abgetrockneten Achillea et der Wahrscheinlich ist die Pflanzen massig 26. Sur. Jahre der in erscheint B. Massenvegetation, Am zubleiben. stand, erwahnt, aber Grunde am In Deutschland und Waldst. A. et Millefolium Kit. var. = A. setacea odorata Koch. 401 In determinatie de wordt het de soort tabel A. van kenmerk: büschelig beschrijving l.c. 80 hoch, cm Stengel Laubblatter zottig. Laubblatter etwa dicht fiederig breite 0,1 spitze doppelt Zipfel geflügelter, ungezahnter breit, mm gedrangt breite, 4 stehenden, spitze breit, mm strauss braun in Zipfel zu blüten weiss oder lang, Stellenweise in trockenen nigen Weiden, Heiden, Mitteleuropa und schmal Stengelblatter lineal, Umriss anfangs eiförmigen, 0,2 etwa Köpfe kugeligen Eben- gelblichgrün, vorn mm Fiedern. schmal ein Drittel so kurz dreizahnig. gelb- Zungen- lang als die VII bis X. Magerwiesen, auf buschigen, stei- Felsen, fast nur Lagen warmeren Südeuropa und Verbreitung: Nord- und in selten auch auf Kalk.” warmercs durch die Ostspanien, Alpen- Karpatenlander bis Ungarn; angeblich auch in Griechen- land, Persien Reichgelt, 27. vorm mit von und mit etwa mit im und gern auf Sand- und Lössboden, „Allgemeine lineale, Scheibenblüten weisslich; gelblichweiss, Hülle, fast breiter als schmal gedrangte, dichten, seidig ± grundstandigen zerteilten Hüllblatter berandet. hautig dicht Aus- kriechend, Fiedern mit fiederig einem vereinigt. in Spindel; fiederteilig de breit, fiederteilig cm geteilten 3 bis 8 1 fein 10 bis ausdauernd, die behaart; 2, door terwijl Blattsprosse treibend, und seidig VI. c. borstlich, gedrangt,” „Pflanze gestielt, lineal-lanzettlich, stehenden, 1. onderscheiden Wurzelstock wolligzottig. laufer, blühende Hegi van L. aneinander 573 luidt: p. 551 p. der „Zipfel zugespitzt, op Millefolium und Juni Senccio wordt kurzen Ostseeküste um Bij Nijmegen, vulgaris bij Hegi, 1. So und leg. Kern L. f. radiatus selten auf Koch. aldus beschreven: p. 788 c. hellgelben ausgebreiteten Strahlblüten. in und Sibirien.” en 1930. bei den in Fanöe, Berlin mehrfach, Satzkorn; „Köpfe (nicht zurückgerollten) Leipzig, Insein Deze um Holstein Manöe Bosen in an und der Sylt, manchen 402 bei Zürich. im Herbste door Form Die stemming laatst Toch doen hebben. Ook te mij zie „ik o.a.: viscosa in.” Ik onderzocht ik toch er de in niet geen met S. van bastaard een dit oordeel, hij schreef silvatica stuifmeel indruk Hegi. rijpe zaden heeft we van overeen- bij opmerking van het und stortterrein een op dus plant niets ook maakt is niet, dat Wever is heb dit en Brunsum Dat Feldkirch, Spätsommer plant werd in begin Juni gesiteerdc geloof de im erst De dat de nog, is ook voortgebracht. bij Hendrik. de met Eigenaardig gelangt gevonden Staatsmijn bei Bahngeleisen, Entwicklung.” zur Wever de de van den zwischen häufig Jahren of de van S. plant volkomen fertiel zijn. te tubacformis Hedypnois 28. de bij vroeger 1916 Deventer Willd. leg. beginsels Het met 1927, leg. 158] p. florae Endl. bladen Henrard Wormerveer 1927 (1928) tot luidt bij écailles et muni Batt. la base de a de lamelles, et capitules cules plus leux.” De k feuilles la fin ou omwindsel- groene verdikte ingesloten. De beschrijving p. „Péricline 531: les achaines extérieurs courtes, de 10 en a 20 extérieurs, aigrette courte, deux rangées a les intérieures acuminées en méditerranéen Type radicales globuleux, k intérieurs lancéolées, moins renflé soort Ligulivrucht- de les extérieures denticulée. polymorphe; les cyathiforme, les bezit quelques écailles caliculaires; réceptacle nombre de 5 environ scabre c. der die in embrassant linéaires, membraneuse, Tourn. pappus, vruchten, Trab. 1. subunisériées, achaines nu; et. Willd. stellatus [zie Ned. Kr. Arch. Hyoséridéae geslacht Hedypnois verharde omwindselbladen zijn evenals barbata Rhagadiolus Kloos goed ontwikkeld behoort Tolpis en de Tribus ongevleugelde en Ten. aangetroffen ons en rosette; indurés, en massue sur au extrêmement tiges de longue au soie rameuses; longs pédon- sommet wordt als volgt beschreven; „Plante et fistu- hispide 403 poils a pinnatifides; 1'anthèse, la a variable. mee nam globuleux, C.C.C.” O. 1931 bij Juli 16 op fin in en herbarium. renflés en écailles compacts; massue, dressés capitules een m’n is Zij Ik vond tuin avant du péri- waarschijnlik zeer plant voortkweekte. deze van de van Wormerveer, die ik te Dordrecht te ik roset een meelfabriek verzamelde Augustus fortement capitules; sinuées- souvent hispides, s’indurant fortement. Plante de port cline scabres, trés les sous inférieures trés pédoncules resserrés non feuilles glochidiés; plant graan uit met In mijn voor Algiers aangevoerd. 29. Tragopogon In pratensis. Tr. van het begin L. porrifolius kweekt uit zaad uit nieuwe tuin, Thell. in Dordrecht komt de maar 1 km folius zijn bij ontstonden één do groot we siteert ook Dordrecht spontaan 4 en know the uit Lotsy pratensis L. kleinere of � X erzeugt worden; lichen auf er entfernen die der Aus welche gelben L. erste des Tr. Bastardpflanzen In ist im so in von In zu scheinen „What Rückschlage den abschaben porrifolius Samen mit „Tr. künstlich suchte Tr. kamen. 1829 wissenschaft- L. durch des 1759 1931 waarvan 22: p. Linné gewonnenen Blüthe dan porri- Genetica Bastard. pratensis van voor, Tr. en zijn artikel absichtlich Sommer zur mijn meer op Rouy man?” 3 ge- in Vollm. (L.) ligt dann Pollen den Blumen Bl. omgeving Pflanzenmischlinge und brachte Narben. Pflanzen, Grunde dieser ist of hervorgebrachte Blüthenstaub eigenen zu Focke: Br. waargenomen). exemplaren. descent X planten over vijftal bastaard-planten, porrifolius es Zwecken (Mill.) niet de (In vindplaats nog een porrifolius enkele subsp. eu-pratensis L. Orientalis minor ik (Gater) pratensis subsp. subsp. Tr. = Groningen van groot aantal. vrij dichtsbijliggende afstand, sativus subsp. de Hortus Tr. Rouy 1930 bracht van ook waar groeide mirabilis erhielt rothen, Die zu am Samen T. pra- 404 tensis zu geliefert Bastarde ist den auf Der pratensis und prachtserie een porri- X den Stamanen Fünen innere beobachtet gelb.” afbeeldingen de daaruit en in waren, gelijken. houdt Mijn Toch kan worden pleit èn de waaraan ik tuin, boksbaard planten Lotsy van een voortgekomen grote mij ook die F 2 . fertiel niet was. meer andere als uit het voor F 2 -planten hebben samen vruchten 4 de meer zijn zorgvuldig ik planten dan van Nog de blauwe blijkt cultures de Fj van vruchten 5 een gezaaid, de 4 deze proeven Lotsy goed oogsten, planten opgeleverd. van hoop wat Lotsy mijner planten kunnen eerste Uit reeds, van Ook de 4 kleinere vruchten van tweede Lotsy. van de van waren voorkwamen uitsluitend de grootste uitzag. niet gekregen, waarmede hiervoor gekweekt Lotsy dat van volgroeide al verdacht is geen enkele opgekomen, had, proeven die van gezegd voorgeschiedenis, Tragopogons van bevestigd, er F Groninger met heb evenwel dan de zekerheid zaad. werd een zeer het midden nakomelingschap Goddijn, Ik van vormden, x steeds Lotsy een konstante Dr. waarvan deze geen opkwam, aantal x 2 F overgebracht volkomen van 26.26 uit grote een F ongeveer en vrij planten jaren achtereen heeft, gezien op bloemen 26.2 met de overeenkomst èn de ik waar door onderling kunnen toevoegen, dat de zou deed zich het hadden dat mijn gekweekt verschil ik onderlinge meerdere niet geheel afbeeldingen dat nog betreft muisgrijze kleur, die meen porrifolius, een het planten de tussen Lotsy. bloemkleur wat onwaarschijnlike en Tr. zwischen Laaland gemaakte bastaard die identiek in ueber eigenaardige is evenwel, dat de in mijn tuin opgetreden planten, Tr. Insein artikel dit vereinzelt Blüthen braunviolett, aussere door hem Het Samlinge geringe Erfahrungen spontane Bastard Lange nach in geeft er danischen worden, noch sehr besass, und wollte sie nicht als „wirkliche Hybride” anerkennen. folius Köhlreuter sah solche haben; zu einer Zeit, als de laatste heb ik 3 voort te Al 5 planten zetten. 405 Dr. Goddijn stamouders het Tr. dat mijn die is, van weet van het de was. Tr. zaad Lotsy, heeft, ook Misschien ook zeggen gekruist pratensis verder zou niet mij porrifolius afkomstig Ik kan Lotsy niet, welke is een noch merkwaardige Febr. 1932. vorm bij mijn vader, verschillen van van was dat het verschil, dan de planten, welke hij, de Hortus Groninger zijne. noch bij moeder geweest mogelijk zijn, dat daarin Ir. Dordrecht, de vormen meende oorzaak een andere soort misschien uit welke alleen een oorzaak ligt. A.W. Kloos+Jr. C.I.