Oncologie, oncogenese
en kankerzorg
Asia Ropela, internist-oncoloog
St.Jansdal ziekenhuis
27 september 2014
Oncologie
 Deel
van de geneeskunde dat kanker
bestudeert en probeert te genezen
 Medische wetenschap die zich bezighoudt
met kanker en de behandeling daarvan
 Gezwelleer, wetenschap betreffende de
gezwellen (met name de maligne)
Neoplasma= nieuwvorming
 Autonome
groei van cellen of weefsels tot
goed- of kwaadaardige gezwellen
 Autonoom: niet in achtnemend van
normale weefselgrenzen
Benigne neoplasma






goed ingekapseld
houdt zich deels aan anatomische grenzen
goed gedifferentieerd (lijkt op oorspronkelijke
orgaan)
alle cellen hebben dezelfde karakteristieken
metastaseert niet
kan problemen geven door uitoefenen van druk
Benigne neoplasmata
Benigne neoplasmata
 lipoom
 atheroom
 meningeoom
 fibroom
 neurinoom
 prostaathypertrofie
 darmpoliepen
Maligne neoplasmata
 houdt
zich niet aan anatomische grenzen
 groeit andere weefsels in (infiltratieve
groei)
 cellen zijn niet gedifferentieerd (lijken niet
op cellen van het oorspronkelijke orgaan)
 bestaan uit verschillende soorten cellen
 cellen kunnen loslaten en elders in het
lichaam innestelen (metastasevorming)
Maligne neoplasmata
Maligne neoplasmata
 Carcinomen:
ontstaan uit epitheelcellen
 Sarcomen: ontstaan uit steun- en of
bindweefsel
 Hematologische maligniteiten
 Melanoom
 Maligniteiten centrale zenuwstelsel
Carcinomen
 Adenocarcinoom
 Plaveiselcelcarcinoom
 Gonadale


carcinomen
Immature teratoom
testiscarcinoom
Carcinomen: adenocarcinomen











colon
ovarium
mamma
bronchus
prostaat
maag
pancreas
parotis
oesophagus
nier
schildklier
Carcinomen:
Plaveiselcelcarcinomen
 huid
 bronchus
 anus
 hoofd/hals-tumoren
 cervix
 penis
 oesophagus
Sarcomen
 osteosarcoom
 lipoom
 rhabdomyosarcoom
 leiomyosarcoom
 chondrosarcoom
 angiosarcoom
Hemolytische maligniteiten
 leukemie
 lymfoom
 plasmocytoom,
multipele myeloom
Gonadale maligniteiten
 testiscarcinoom
 immature
teratoom van ovarium
Stadiering
 TNM
T
classificatie
tumor Tis, 0-4
 N nodes =lymfeklieren 0-3
 M metastasen 0-1
Stadiering: per tumor soort
 FIGO
stadiering bij gynaecologische
maligniteiten
 Dukes stadiering bij coloncacinomen
 Good, intermediate en poor risc bij
testiscarcinomen
 Aparte stadiering voor hematologische
maligniteiten:


laaggradig versus hooggradig
acuut versus chronisch

FIGO stadiering
Oefening 1
 Vrouw
28 jaar wordt op de mammapoli
gezien ivm verdenking van een
mammacarcinoo
 cT1cN0 ER+PR-Her2Neu+
 Wat
zegt dat? Hoe moet je het
interpreteren?
Oefening 1
 Er
volgt een ablatio en SNP
 PA pT1bN1SNG3 ER+PR-Her2Neu+
 Wat
zegt dat? Hoe moet je het
interpreteren?
Oefening 1
 Patiënte
krijgt lymfeklierdissectie
 PA pT1bN1G3 ER+PR-Her2Neu+
Oefening 1
 Er
volgt chemotherapie, immunotherapie
en hormonale therapie
Kankerzorg
 Curatief:
gericht op genezing
 Palliatief:
geen genezing mogelijk, gericht
op :



verlenging van leven
klachten bestrijden
verbeteren van kwaliteit van leven
Curatieve zorg
 chirurgie
 radiotherapie
 immunotherapie
 chemotherapie
 hormonale
therapie
 nucleotiden behandeling
 combinaties
Oefening 2
 Mw
89 jr, pulmonaal belast
 wijkverpleegkundige voelt een knobbel in li
borst
 patiënte gaat naar mammapoli waar een
biopsie wordt verricht: ductaal carcinoom,
met positieve receptoren voor estrogeen
en progesteron
 patiënte wil niet geopereerd worden
 ze start met hormonale therapie
Oefening 2
 Is
er sprake van palliatieve of curatieve
behandeling?
Oefening 2
6
maanden later wordt groei gezien,
patiënte laat zich overtuigen tot ablatio
Oefening 2
 Is
er sprake van palliatieve of curatieve
behandeling?
Oefening 3
 dhr,
18 jr
 kort van adem bij de inspanning
 via HA wordt een X-thorax gemaakt met
multipele longmetastasen
 bij lichamelijk onderzoek wordt een
afwijking gevoeld bij de linker testis
 er wordt hemicastratie verricht, in PA: nonseminoma testis met mature
teratoomcomponent
Oefening 3
 Is
er sprake van palliatieve of curatieve
situatie?
Oefening 3
 patiënt
wordt behandeld met 4x BEP
 op controle CT scan worden rest
afwijkingen longen gezien
Oefening 2
 Is
er sprake van palliatieve of curatieve
situatie?
Oefening 3
 Bij
VATS worden meerdere wigresecties
verricht
 PA laat mature teratoom zien
 Is er sprake van palliatieve of curatieve
situatie?
Curatieve zorg
 Neoadjuvante
therapie: voorafgaand aan
locale tumor behandeling
 Locale tumorbehandeling
 Adjuvante, aanvullende therapie
 Voorbeeld:
neoadjuvante chemotherapie
en immunotherapie, gevolgd door ablatio
mammae en adjuvante hormonale
therapie
Palliatieve zorg:
 chirurgie
 radiotherapie
 immunotherapie
 chemotherapie
 hormonale
therapie
 best supportive care = symptomen
bestrijding
 combinatie
Betrokken specialismen
 artsen
 verpleegkundigen
 paramedici
Artsen: diagnostisch traject









MDL artsen
dermatologen
internisten
huisartsen
radiologen
pathologen
neurologen
longartsen
nucleair geneeskundigen
Artsen:
snijdende specialismen









urologen
gynaecologen
orthopeden
KNO-artsen
mond-, kaakchirurgen
oncologische chirurgen
neurochirurgen
oogartsen
plastische chirurg
Artsen: andere specialismen
 radiotherapeuten
 medisch
oncologen
 revalidatieartsen
 anesthesisten
 geriaters
 psychiaters
 klinische geneticus
verpleegkundigen
 coördinerende
oncologie
verpleegkundigen COV’s
 afdelingsverpleegkundigen
 specialistische verpleegkundigen


stomaverpleegkundige
mamma care verpleegkundige
Paramedici
 psychologen
 diëtisten
 fysiotherapeuten
 oedeemtherapeuten
 seksuologen
Oefening
 Schematisch
tekening van de kankerzorg
in Nederland
 Uitgangspunt is patiënt
 Voorbeeld: patiënt met mammacarcinoom
Casus 1
 Mw
A 56 jaar
 Bij bevolkingsonderzoek wordt een
afwijking gezien bij haar linker borst
 Er wordt voor haar een afspraak gemaakt
bij een mammapoli
Vervolg casus 1
 Met
welke specialismen krijgt deze
patiënte te maken?
 Wie is de hoofdbehandelaar?
Vervolg casus 1
 Er
wordt diagnose ductaal carcinoom
vastgesteld
 Voorstel behandeling:


ablatio en SNP
of MSO, SNP en radiotherapie
 Patiënte
kiest voor MSO, SNP en
radiotherapie
 Na operatie wordt indicatie chemotherapie
en hormonale therapie gesteld
Vervolg casus 1
 Wie
is de hoofdbehandelaar gedurende
chemotherapie?
 Wie gaat patiënte daarna vervolgen?
 Wie moet patiënte raadplegen bij
problemen?
 Welke rol heeft huisarts?
 Wie verwijst patiënte naar bv psycholoog?
Casus 2
 Mw
78 jaar, heeft bloed bij de ontlasting,
verwijzing naar MDL arts
 Colonoscopie: sigmoidtumor, niet te
passeren met een scoop
 CT lever: 14 kleine levermetastasen
 Geen curatieve opties, voorstel palliatieve
chemotherapie
Casus 2
 Welke
specialist wordt nu
hoofdbehandelaar?
Casus 2
 patiënt
blijkt passageklachten te hebben:
pijn voor defecatie, moeizame defecatie,
soms misselijk
 oncoloog verwijst patiënt naar chirurg voor
aanleggen stoma
 daarna begint patiënt met chemotherapie
Casus 2
5
dagen naar de eerste kuur bemerkt
patiënt bloed in zijn stomazakje
 wie is de eerste aanspreekpunt?





stoma verpleegkundige
chirurg
huisarts
COV
oncoloog